hoofdletters en leestekens

Nederlands
dinsdag 1 november 2022
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
dinsdag 1 november 2022

Slide 1 - Tekstslide

Na deze les weet ik:

- wanneer je hoofdletters en kleine letters gebruikt.
- wanneer je de verschillende leestekens gebruikt.


Slide 2 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een hoofdletter?

Slide 3 - Woordweb

EVEN OEFENEN....

Slide 4 - Tekstslide

Goed of fout?
Meneer hazelaar
A
goed
B
fout

Slide 5 - Quizvraag

Goed of fout?
Noord-Holland
A
goed
B
fout

Slide 6 - Quizvraag

Goed of fout?
ik ga op vakantie naar Australië.
A
goed
B
fout

Slide 7 - Quizvraag

Goed of fout?
Jan Van der Veen
A
goed
B
fout

Slide 8 - Quizvraag

Goed of fout?
In Januari is het winter.
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quizvraag

Leestekens

Slide 10 - Tekstslide

Welk leesteken hoort er achter de zin?
Vind jij leestekens moeilijk

A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 11 - Quizvraag

Welk leesteken hoort er achter de zin?

Ik ben blij dat het bijna vakantie is

A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 12 - Quizvraag

Welk leesteken hoort er achter de zin?
Schiet toch eens op
A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer gebruik je een puntkomma?
  • Om twee zinnen die bij elkaar horen met elkaar te verbinden (bijvoorbeeld: Martin gaat dagelijks naar zijn verzorgpony; in de winter gaat hij wekelijks). 
  • Achter de zinnen in een opsomming                                                                  (bijvoorbeeld: De spelregels beginnen zo: 
je gooit om de beurt met de dobbelsteen;
je zet je pion het aantal ogen op de dobbelsteen vooruit;
als je op een vak met een plaatje komt, krijg je een opdracht.

Slide 14 - Tekstslide

Waar moet je op letten?
  • Na een puntkomma begint de volgende zin altijd met een          kleine letter. 
  • Bij een puntkomma in een opsomming, eindigt alleen de   laatste regel in de opsomming met een punt.

Slide 15 - Tekstslide

Herhaling
Wanneer gebruik je een dubbele punt?
  • Voor een opsomming. Hij lust drie soorten groenten: spinazie, broccoli en spruiten.
  • Voor een citaat (zin die iemand zegt). Lisa zei: 'Ik ben al klaar.'
  • Voor een verklaring. Ik wil van de zomer niet naar Madrid: het is me daar te warm.

Slide 16 - Tekstslide

Herhaling
Hoe gebruik je aanhalingstekens bij een citaat?

  • Een citaat: dat wat iemand letterlijk zegt (directe rede).        Lise zegt: 'Ik snap de opdracht niet.'                                                        of: 'Ik snap de opdracht niet,' zegt Lise.
  • Bij indirecte rede geen aanhalingstekens.                                 Lise zegt dat ze de opdracht niet snapt. 

Slide 17 - Tekstslide

Waar komt de puntkomma?

Wachten jullie maar niet op mij voor mij begint een file.

A
achter "op"
B
achter de eerste "mij"
C
achter "voor"
D
achter de tweede "mij"

Slide 18 - Quizvraag

Waar komt de puntkomma?

Het concert is morgen er worden veel mensen verwacht.
A
Na "concert"
B
Na "is"
C
Na "morgen"
D
Na "veel"

Slide 19 - Quizvraag

Waar komt de puntkomma?

Zij heeft een nieuw kapsel het staat haar heel goed.
A
Na "kapsel"
B
Na "het"
C
Na "haar"
D
Na "heel"

Slide 20 - Quizvraag

Oefenen
Schrijf de zin over en zet op de juiste plek hoofdletters en leestekens.

ik ga deze zomer drie grote steden bezoeken barcelona madrid en sevilla

    Slide 21 - Tekstslide

    Oefenen
    Schrijf de zin over en zet op de juiste plek hoofdletters en leestekens.

    ik ga deze zomer drie grote steden bezoeken barcelona madrid en sevilla
    • Antwoord: Ik ga deze zomer drie grote steden bezoeken: Barcelona, Madrid en Sevilla. 

    Slide 22 - Tekstslide

    Goed of fout?
    Peter gaat morgen naar Duiven, hij moet nog iets ophalen.
    A
    goed
    B
    fout

    Slide 23 - Quizvraag

    Goed of fout?
    Ik ben blij met mijn cijfer maar, Chris is dat minder.
    A
    goed
    B
    fout

    Slide 24 - Quizvraag

    Goed of fout?
    Als je nu meekomt, zijn we nog op tijd.
    A
    goed
    B
    fout

    Slide 25 - Quizvraag

    Oefenen
    Schrijf de zin over en zet op de juiste plek hoofdletters en leestekens.

    joris als je daar nu niet mee stopt zet ik je de klas uit zei de leraar nederlands boos


      Slide 26 - Tekstslide

      Oefenen
      Schrijf de zin over en zet op de juiste plek hoofdletters en leestekens.

      joris als je daar nu niet mee stopt zet ik je de klas uit zei de leraar nederlands boos
      • Antwoord: 'Joris, als je daar nu niet mee stopt, zet ik je de klas uit!' zei de leraar Nederlands boos.


      Slide 27 - Tekstslide