10 nov

Welcome B3A
English class
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Welcome B3A
English class

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startklaar
  1. Ga gelijk op je plek zitten.
  2. Leg je spullen op tafel (boeklaptop, & pen)
  3. Mobiel blijft in je rugzak/tas.
  4. Wacht rustig tot de les begint.
  5. Denk aan klassenregels & verwachting.
timer
2:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vocabulaire uit vorig les
Fill in the gap with the correct word you learnt.
1. You mustn't steal or kill, thats against the .......... (wet)
2. He didn't do the crime, he's ................! (onschuldig)
3. A ............. saw the robbers escaped in a red car. (getuige)
4. If police catch the robber, they'll .......... him. (arresteren)
5. I got a ........... for driving to fast. (boete)
6. Evidence showed that the man was ............ (schuldig)
7. A ....... took my wallet from my bag. (zakkenroller)
8. If you do something wrong, they'll ...... (straffen)


  1. law
  2. innocent
  3. witness
  4. arrest
  5. fine
  6. guilty
  7. pickpocket
  8. punish
witness
guilty
law
pickpocket
punish
arrest
fine
fingerprints
suspect
innocent

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Word order / woordvolgorde
In het Engels hebben zinnen vaak een vaste volgorde.
  1. Wie / Who
  2. doet/ does
  3. wat / what
  4. waar / where     ---> plaatsbepaling /place, location
  5. wanneer / when --> tijdsbepaling / when
  • Niet elke zin bestaat uit elke onderdeel.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Word order / woordvolgorde
In het Engels hebben zinnen vaak een vaste volgorde.
                                          Example:
  1. Wie / Who                  I
  2. doet/ does                   go
  3. wat / what                   skateboarding
  4. waar / where               in the park
  5. wanneer / when          on Sundays.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

wie
doet
wat
waar
wanneer
The parents
bring
to football training

every Sunday

their son

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie
doet
wat
waar
wanneer
Jacky and Pete
aren't going
to the cinema
tonight

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Extra nadruk / emphasis
For emphasis/ stress importance:
  • Wanneer / when --> kan ook aan het begin van de zin
  • dan wordt het WANNEER, WIE, DOET, WAT, WAAR
Example:
On Saturdays I like to go shopping.
Yesterday I finished all of my homework at school.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoorden / adverbs
Zinnen met woorden als: usually, always, never, sometimesoften
  • Ze geven aan hoe vaak iets gebeurt.
  • Ze komen voor het werkwoord:                                                        Example: I always ride my bike to school.
  • Let op! Ze komen achter vorm van to be (am, is, are):                    Example: I am usually late on Monday's                                                          We were always happy in summer.


Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Correct word order:
Billy / to his friend /
five minutes ago / went
A
Billy went to his friend five minutes ago
B
Billy went five minutes ago to his friend
C
Billy five minutes ago went to his friend.
D
Five minutes ago Billy went to his friend

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the sentence with the correct word order.
got/my sister/married/last year
A
My sister got married last year.
B
My sister got last year married.
C
My sister last year got married.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the sentence with the correct word order.
often/they/ go out/ in the weekends
A
They often go out in the weekends.
B
They go often out in the weekends.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Let's practice!
What: ex.12 & 13 pg 14 bespreken wb-b
Ex. 12




Ex. 13

  1.  Sarah plays volleyball at school on Wednesdays.                                                  On Wednesdays Sarah plays volleyball at school.
  2. Tom is reading a great book. 
  • 1. he (has) bought a new mountain bike 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig oefenen
What: do chapter 4 E exercise 12 & 13 page 14 wb-b
How: Individually
         Duo's --> discuss your answers 
Tijd: 15 minuten 
Hulp: grammar 8 tb page 67, person next to you, teacher
Klaar?: Ch 3 Extra oefenen Vocab B slimstampen of English essential.                                            Resultaat: nakijken

Slide 15 - Tekstslide

tijdover? English essential oefenen
Nabespreking
Ex. 12
  1.  (On Wednesdays) Sarah plays volleyball at school on Wednesdays.             
  2. Tom is reading a great book. 
  3. (On Friday) He often watches a film at my house on Friday.
  4. (Yesterday) Dad sold our car yesterday.
  5. (In winter) My sister goes skiing in winter.
  6. Kim is never late for school.
  7. His brother has bought a new game.
  8. Kevin always eats sandwiches for lunch.

Ex. 13
  1. he (has) bought a new mountain bike
  2. I am late for football practice
  3. I always play a match at the club on Sundays.
  4. My dad will be away next week.
  5. I'll see you at my house at eleven o'clock next Saturday.
  6. he bought a blue mountain bike.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandigwerken
What: 1. Ch 3 Extra oefenen Vocab B slimstampen 
           2. Ch 4 Extra oefenen grammar 8 slimstampen
           3. English Essential
How: Individually
Hulp: Textbook, person next to you, teacher
Resultaat: I'll check online

Slide 17 - Tekstslide

tijdover? English essential oefenen
What did you learn?
Woordvolgorde:
1. he/basketball/plays/every weekend
2. are/always/they/playing/video games
3. never/plays/George/tennis/outside
  1. He plays basketball every weekend.
  2. They are always playing video games.
  3. George never plays tennis outside. 

Slide 18 - Tekstslide

Ik ga een paar vragen stellen: iedereen denk voor 10 a 20 seconden voor zichzelf na. Ik kies zelf mensen uit.

Terugkijken naar de les
  • Schrijf 3 dingen op die je hebt geleerd &
  • een vraag over iets dat je niet zo goed hebt begrepen.
  • Evaluatie: hoe is de les gegaan
  • Engels digitaal: English essential elke week 3x R + L oefenen!
  • HW: ch. 4 woordvolgorde uitleg filmpje & extra oefenen stepping stones online.

Slide 19 - Tekstslide

Ik ga een paar vragen stellen: iedereen denk voor 10 a 20 seconden voor zichzelf na. Ik kies zelf mensen uit.

wie
wanneer
waar
wat
doet

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is correct?
A
Peter bought a new phone at the shop yesterday.
B
Peter bought a new phone yesterday at the shop.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is correct?
A
Last week I saw Mary at a party.
B
At a party I saw Mary last week.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is correct?
A
Jenny works on Saturdays at AH
B
On Saturdays Jenny works at AH

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is correct?
A
On Saturdays Jenny works at AH.
B
Jenny works at AH on Saturdays.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Word order (woordvolgorde) 
  • wie                                    onderwerp (persoon, dier, ding)
  • doet                                  persoonsvorm (werkwoord)
  • wat                                    lijdend voorwerp
  • waar                                 plaatsbepaling
  • wanneer                         tijdsbepaling

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de woordvolgorde in een Engelse standaardzin?

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

never
hardly ever
rarely
sometimes
often
usually
always
altijd
soms
zelden
nooit
vaak
gewoonlijk

Slide 28 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies