Quiz 2 havo en 2 vwo (leesvaardigheid)

Betogen hebben vaak een
A
tweedeling
B
driedeling
1 / 26
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Betogen hebben vaak een
A
tweedeling
B
driedeling

Slide 1 - Quizvraag

Het tekstdoel van deze zin is..........
'Twee paar laarzen voor €39.95. Profiteer nu!'
A
informerend
B
overtuigend
C
activerend
D
amuserend

Slide 2 - Quizvraag

Ideële reclame is
A
reclame met een commercieel oogmerk
B
reclame die zorgt dat je ergens van overtuigd raakt
C
reclame die ervoor zorgt dat je iets gaat kopen
D
reclame voor een maatschappelijk doel

Slide 3 - Quizvraag

reclame van Kruidvat =
A
commercieel
B
ideëel

Slide 4 - Quizvraag

Reclame van Unicef
A
commercieel
B
ideëel

Slide 5 - Quizvraag

Feit of mening?
Lezen is leuk
A
feit
B
mening

Slide 6 - Quizvraag

Feit of mening?
Eindhoven telt 220.000 inwoners.
A
feit
B
mening

Slide 7 - Quizvraag

Feit of mening?
Van Almere naar Best rijden duurt 1 uur en 8 minuten.
A
feit
B
mening

Slide 8 - Quizvraag

Feit of mening?
Koken is moeilijk.
A
feit
B
mening

Slide 9 - Quizvraag

Feit of mening?
HP is de leukste school van Almere.
A
feit
B
mening

Slide 10 - Quizvraag

Feit of mening?
Mijn broek is blauw.
A
feit
B
mening

Slide 11 - Quizvraag

Deze signaalwoorden (eerst, intussen, terwijl, toen, vervolgens, daarna, voordat, nadat, zodra en ten slotte) horen bij:
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend

Slide 12 - Quizvraag

Waar staat de bron van een tekst?
A
bovenaan de tekst
B
bovenaan een alinea
C
onderaan de tekst

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.
B
Een deelonderwerp van de tekst

Slide 14 - Quizvraag

Wat is géén tekstverband?
A
redengevend
B
opsommend
C
tegenstrijdig
D
uitleggend

Slide 15 - Quizvraag

Een letterlijk interviewverslag =
A
vraag- antwoord- vraag- antwoord-vraag-antwoord
B
Geen vragen, maar een uitgeschreven tekst over het interview.

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een signaalwoord van het tekstverband 'samenvattend'?
A
maar
B
echter
C
net als
D
kortom

Slide 17 - Quizvraag

Wat kunnen functies zijn van het slot?
A
conclusie, samenvatting, advies geven
B
mening, centrale vraag, aanleiding noemen.

Slide 18 - Quizvraag

Wat kunnen functies zijn van de inleiding?
A
aanleiding noemen en een mening geven
B
een advies geven en een conclusie noemen.

Slide 19 - Quizvraag

Welke tekstvorm hoort bij een nieuwsbericht?
A
overtuigen
B
informeren
C
activeren
D
amuseren

Slide 20 - Quizvraag

Welke tekstvorm hoort bij een toneelstuk?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 21 - Quizvraag

Welke tekstvorm hoort bij een oproep?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 22 - Quizvraag

Welke tekstvorm hoort bij een klachtenbrief?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 23 - Quizvraag

Wat zijn de signaalwoorden van het 'vergelijkend tekstverband'?
A
als, wanneer, indien, mits, tenzij, op voorwaarde dat
B
net als, zoals, evenals
C
bijvoorbeeld, dat wil zeggen, met andere woorden.

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de tekstsoort van een informatieve tekst?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 25 - Quizvraag

Wat betekent amuseren?
A
vermaken
B
vervelen
C
informatie geven

Slide 26 - Quizvraag