Zaterdag 13 april 2024 - Cursus 6 Formuleren par. 3 en 4 verwijswoorden

Welkom 

Wat gaan we doen:
  • Cursus 6 Formuleren §3 en §4 verwijswoorden
  • Toets Werkwoordspelling

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecondary EducationAge 12,13

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Welkom 

Wat gaan we doen:
  • Cursus 6 Formuleren §3 en §4 verwijswoorden
  • Toets Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Verwijswoorden
De chimpansee is de bekendste mensaap. De chimpansee is bijna net zo groot als de mens, maar een stuk lichter, behaarder en iets minder intelligent. De chimpansee is wel sterker en de chimpansee kan veel beter klimmen. Toch blijft een chimpansee bij voorkeur op de grond. 

Slide 2 - Tekstslide

Verwijswoorden
  • Doel: voorkomen dat je een zelfstandig naamwoord steeds herhaalt
  • Een verwijswoord verwijst terug naar een woord dat eerder genoemd is, of nog komt.

Slide 3 - Tekstslide

Welk verwijswoord?
  • Afhankelijk van het woordgeslacht van het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijswoord terugwijst.
  • Mannelijk (m), vrouwelijk (v) of onzijdig (o)
  • Mannelijk en vrouwelijk = lidwoord de
  • Onzijdig = lidwoord het

  • Bij twijfel: zoek het woord op in het woordenboek!

Slide 4 - Tekstslide

Woordgeslacht
  • Zelfstandige naamwoorden: fiets, boom, huis, ...
  • Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig
  • Heeft meestal niets te maken met de betekenis van het woord!
Opzoeken in het woordenboek/ internet
  1.  Online woordenboek of  vandale.nl
  2.  Kijk naar de letter die achter het woord staat: dat is het woordgeslacht
m = mannelijk
 v  = vrouwelijk
 o  = onzijdig

Slide 5 - Tekstslide

Welk verwijswoord?
Enkelvoud (m)
Hij, hem, zijn
Deze, die
Enkelvoud (v)
Zij, ze, haar
Deze, die
Enkelvoud (o)
Het, zijn
Dit, dat
Meervoud
Zij, ze, hen, hun
Deze, die

Slide 6 - Tekstslide

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.
Ezelsbruggetje:
  • dezE en diE gebruik je bij dE-woorden.

  • diT en daT gebruik je bij heT-woorden.



Slide 7 - Tekstslide

hem - het - hij - zij
De hond van de buren is heel lief en vrolijk, ze kunnen ... dus makkelijk alleen laten met hun kinderen.

Slide 8 - Open vraag

hem - het - hij - zij
Kinderen klimmen graag in bomen; ... vinden het leuk om de wereld van bovenaf te bekijken.

Slide 9 - Open vraag

Let op!
Waarmee, waarvoor, waarop, waartegen, waarnaast
Gebruik je bij dieren of dingen

Met wie, voor wie, op wie, tegen wie, naast wie
Gebruik je bij mensen

Slide 10 - Tekstslide

Is dat het meisje ... jij gisteren je mobiel uitleende?
A
aan wie
B
waaraan

Slide 11 - Quizvraag

Dat is mijn oom ... mijn vader graag klaverjast.
A
waarmee
B
met wie

Slide 12 - Quizvraag

De vriendin ... ik naar de stad zou gaan, heeft net afgebeld.
A
met wie
B
waarmee

Slide 13 - Quizvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vindt    ________ niet erg.
deze
die
dat
hij
zij
het
ze

Slide 14 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 15 - Sleepvraag

k




Je gaat de toets maken over werkwoordspelling.
De toets staat klaar in de online leeromgeving. 

Slide 16 - Tekstslide

Nog even dit:
  • check je e-mail voor het huiswerk
  • vergeet niet te lezen in je boek!
  • Succes met de toets!
  • Doei! 

Slide 17 - Tekstslide