M3 Markt en overheid § 2.6 Totale surplus

M3 H2 marktevenwicht per marktvorm
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

M3 H2 marktevenwicht per marktvorm

Slide 1 - Tekstslide

Afspraken volgen online les
  • De Meet link staat in Classroom
  • Ik voeg de presentaties toe aan Classroom (lesmateriaal)
  • Je volgt de les aan een tafel of bureau, met je camera aan
  • Je hebt de microfoon uit (tot je gevraagd wordt te reageren)
  • Je stelt vragen via de chat

Slide 2 - Tekstslide

Programma





LessonUp Vragen en uitleg Marktprestaties
Afsluiting: wat heb je geleerd? 

Slide 3 - Tekstslide

Programma tot toetsweek
In de lessen: 

8-12 feb: M3 § 2.1 t/m 2.3
15 - 19 feb: M3 § 2.4 t/m 2.6
1-5 mrt: Bespreken proefopgaven M3



Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kunt inschatten hoe groot het consumentensurplus en producentensurplus zijn in de verschillende marktvormen
  • Je kunt uitleggen welke marktvorm 'efficiënt' is en welke welvaartsverlies opleveren

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het consumentensurplus?

Slide 6 - Woordweb

Consumentensurplus

  • Verschil tussen wat consumenten bereid zijn te betalen en wat ze echt moeten betalen. 
  • Als prijs lager is dan betalingsbereidheid => hoeven ze dus minder middelen te besteden dan ze ervoor over hadden. 
  • Maatstaf voor hoe goed de situatie is voor consumenten => welvaart voor consumenten.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

In welke marktvorm
wordt de prijs het laagst?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Volkomen concurrentie

Slide 9 - Quizvraag

Bij welke marktvorm consumentensurplus het grootst?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Volkomen concurrentie

Slide 10 - Quizvraag

Volkomen concurrentie
Monopolie
Zo lang er winst wordt gemaakt, komen er meer producenten bij. De evenwichtsprijs die ontstaat (door collectieve vraag en aanbod) wordt daardoor steeds lager. Tot die gelijk is aan dieptepunt van GTK lijn (dan geen winst meer).
Producent kiest prijs (en q) op collectieve vraaglijn. Hoe hoger de prijs die de producent kiest, hoe kleiner het consumentensurplus.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het producentensurplus?

Slide 12 - Woordweb

Producentensurplus

  • Verschil tussen wat producenten ontvangen voor product en waarvoor ze bereid waren het te leveren.
  • Als prijs hoger is dan waarvoor ze wilden leveren => krijgen ze meer middelen dan ze nodig hadden. 
  • Maatstaf voor hoe goed de situatie is voor producenten => welvaart voor producenten.

Slide 13 - Tekstslide

Bedrag waarvoor producenten bereid zijn te leveren => Qa lijn 

Slide 14 - Tekstslide

Collectieve aanbodlijn kan ook horizontaal lopen, als de marginale kosten gelijkblijven (totale kosten nemen steeds evenveel toe als we nog een extra product maken/verkopen). 
Hoeveel is nu het producentensurplus?
Bij volkomen concurrentie is P gelijk aan MO (vaste prijs). Maximale winst bij MO = MK. MK lijn is ook de aanbodlijn. Dus geen ruimte meer tussen de prijs en de aanbodlijn => producentensurplus is 0.
Volkomen concurrentie

Slide 15 - Tekstslide

Marktprestatie - totale surplus
Totale surplus = consumentensurplus + producentensurplus
  • Volkomen concurrentie => het hoogste totale surplus => die markt noemen we daarom 'efficiënt'.
  • Laagste prijs => consumentensurplus het grootst.
  • Producentensurplus wordt kleiner als concurrentie stijgt.
  • Andere vormen => totale surplus lager => welvaartsverlies. Daling CS is groter dan stijging van PS, Totale surplus daalt.

Slide 16 - Tekstslide

Huiswerk


Bestudeer § 2.6 
Maak de opgaven 26 t/m 28

Slide 17 - Tekstslide