Bijvoeglijke naamwoorden met of zonder e(n)? 2b nov 22
Bijvoeglijke naamwoorden
Met of zonder -e(n)?
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 2
In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Bijvoeglijke naamwoorden
Met of zonder -e(n)?
Slide 1 - Tekstslide
het zelfstandig naamwoord
wie- woord of wat - woord:
je kunt er de, het, eenvoor zetten
De man eet een appel
De vrouw draagt een rok
Slide 2 - Tekstslide
het bijvoeglijk naamwoord
hoe-woord
De man is groot - de grote man
De appel is groen - de groene appel
de grote man eet een groene appel
De man eet een appel
De vrouw draagt een rok
Slide 3 - Tekstslide
Hoofdregel 1
Staat het bijvoeglijk naamwoord (BN) achter het zelfstandig naamwoord (ZN), dan schrijf je altijd het basiswoord:
De pen is blauw.
De man is sterk.
Het bord is groot.
Het meisje is lief.
Slide 4 - Tekstslide
Hoofdregel 2
Staat het bijvoeglijk naamwoord (BN) voor het zelfstandig naamwoord (ZN), dan schrijf je meestal een -e achter het BN:
De blauwepen.
De sterkeman.
Het grotebord. --> let wel op -o
Het lievemeisje. --> let wel op f/v en s/z
Slide 5 - Tekstslide
Uitzondering 1: wanneer niet?
Staat er 'een' voor het BN en is het ZN een het-woord? Dan komt er geen -e achter het BN:
Een blauwepen.
Een sterkeman.
Een grootbord.
Een liefmeisje.
Slide 6 - Tekstslide
belangrijk!
Als je een ziet staan voor een zn, dan moet je altijd checken of dat woord (zn) een het-woord is. Bij een het-woord, gaat de e af van het bijv. naamwoord.
- een huis-
- een rokje -
Slide 7 - Tekstslide
belangrijk!
Als je een ziet staan voor een zn, dan moet je altijd checken of dat woord (zn) een het-woord is. Bij een het-woord, gaat de e af van het bijv. naamwoord.
- een groot huis- het grote huis
- een blauw rokje - het blauwe rokje
Slide 8 - Tekstslide
Uitzondering 2
Gaat het BN over een stof (=materiaal)? Schrijf dan bij 'oude' stoffen altijd -en achter het BN. Bij nieuwe stoffen komt geen -e of -en achter het BN.
Een goudenring. Een metalenbuis. Een nylonpanty.
Een katoenent-shirt. Een aluminiumbuis. Een lerenbank.
Een plastictas. Een papierentas. Een eikentafel.
Slide 9 - Tekstslide
even oefenen....
Slide 10 - Tekstslide
De schoenen zijn witte.
A
goed
B
fout
Slide 11 - Quizvraag
Het lieve meisje.
A
goed
B
fout
Slide 12 - Quizvraag
Een lieve meisje.
A
goed
B
fout
Slide 13 - Quizvraag
het lieve meisje een .........meisje (schrijf 3 woorden)
Slide 14 - Open vraag
De goude ring.
A
goed
B
fout
Slide 15 - Quizvraag
de ring is van goud gemaakt de .................... ring (schrijf 3 woorden)
Slide 16 - Open vraag
Een leuke klas.
A
goed
B
fout
Slide 17 - Quizvraag
oefenen....
voorbeeld: Het schrift is klein.
Typ: Het kleine schrift.
Slide 18 - Tekstslide
Het gras is groen.
Slide 19 - Open vraag
De toets is moeilijk.
Slide 20 - Open vraag
de toets is moeilijk een ............toets
Slide 21 - Open vraag
De jongen is knap. de ..........jongen een .......... jongen
Slide 22 - Open vraag
Het vliegtuig is groot. het ........ ................ een ............. ................
Slide 23 - Open vraag
De appel is rot. De ................ .......... een ............. ...........
Slide 24 - Open vraag
het examen is individueel het ..................examen (schrijf 3 woorden) een ....................examen
Slide 25 - Open vraag
De koffie is lekker. de ..................koffie .....................koffie
Slide 26 - Open vraag
Het water is schoon. het ................. water ........................ water
Slide 27 - Open vraag
Even evalueren. Kun je de spellingsregels van het BN goed toepassen? Welk onderdeel is nog moelijk?