Opfrisles grammatica zinsdelen: lv, mv en bwb

Opfrisles drie zinsdelen:
Lijdend voorwerp (lv), meewerkend voorwerp (mv) en bijwoordelijke bepaling (bwb)
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Opfrisles drie zinsdelen:
Lijdend voorwerp (lv), meewerkend voorwerp (mv) en bijwoordelijke bepaling (bwb)

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je over het lijdend voorwerp?

Slide 2 - Open vraag

meewerkend voorwerp

Slide 3 - Woordweb

Wat weet je over de bijwoordelijke bepaling?

Slide 4 - Open vraag

1. Persoonsvorm 
2. Zinsdelen zoeken
3. Onderwerp 
4. Werkwoordelijk gezegde

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?

Kleine Claudia aait zachtjes de hond.
A
Kleine Claudia
B
aait
C
zachtjes
D
de hond

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Kleine Claudia aait zachtjes de hond.
A
Kleine Claudia
B
aait
C
zachtjes
D
de hond

Slide 7 - Quizvraag

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp (lv) is het zinsdeel waarin iets of iemand wat  'ondergaat of overkomt'.  Let op:
Het lv begint nóóit met een voorzetsel! Niet elke zin heeft een lv!

Bijvoorbeeld: Kleine Claudia aait zachtjes de hond.

Slide 8 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp (lv) vind je door: 

  1. Zoek het onderwerp (o) en werkwoordelijk gezegde (wg).
  2. Stel de vraag en krijg antwoord met: Wat/Wie + wg + o? = lv


Slide 9 - Tekstslide

Onze docente Engels gaf vorige week een lastig proefwerk.
Wat is het lv?
A
Onze docente Engels
B
gaf
C
vorige week
D
een lastig proefwerk

Slide 10 - Quizvraag

Die harde knal hebben we niet meer gehoord.
Welk zinsdeel is het lv?
A
Die harde knal
B
hebben
C
we
D
gehoord

Slide 11 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp (mv)
In een zin met lv kan ook een mv staan. 'Aan' wie je iets geeft of 'voor' wie iets is, noem je het mv.

Bijvoorbeeld: Thijs gaf zijn oude laptop aan Joost

Slide 12 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp (mv)
Het mv begint met de voorzetsels 'aan' of 'voor' of worden weggelaten.  Als ze er al staan, moet je ze ook kunnen weglaten.

Bijvoorbeeld: Ik geef aan haar tien euro. Ik geef haar tien euro.

Slide 13 - Tekstslide

Het medewerkend voorwerp (mv) vind je door:
1. Zoek het o, wg en lv
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + wg + o + lv ? = mv
3. Controleer of je 'aan' of 'voor' kunt weglaten

Slide 14 - Tekstslide

Ik heb aan jou de foto laten zien.
Wat is het mv?
A
Ik
B
heb laten zien
C
aan jou
D
de foto

Slide 15 - Quizvraag

Henk stuurt zijn jarige vriend een grappig bericht.
Wat is het mv?
A
Henk
B
stuurt
C
zijn jarige vriend
D
een grappig bericht

Slide 16 - Quizvraag

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
De bwb zegt iets over een werkwoord of een hele zin. Het is meestal een bijwoord of een voorzetselgroep.
Een bwb geeft soms antwoord op vragen als: Hoe?  Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen?  Waarover? Waarom? Wanneer? De vraagwoorden zijn ook bijwoordelijke bepalingen.

Slide 17 - Tekstslide

Soorten bijwoordelijke bepalingen (bwb)
Bepaling van plaats:        Zij woont in Delft.
Bepaling van tijd:              Ik ga morgen mee.
Bepaling van oorzaak:    Vanwege de orkaan kreeg ik geen geen les.
Bepaling van reden:         Daarom kan hij niet.
Bepaling van gevolg:       Tot mijn verdriet kwam hij te laat.
Bepaling van middel:       Met de fiets ben je er zo.

Slide 18 - Tekstslide

De bijwoordelijke bepaling (bwb) vind je door:
1. Zoek het o en wg
2. Zoek naar lv en mv
3. De zinsdelen die overblijven zijn meestal bwb

Let op: Een zin kan geen, één of meerdere bwb bevatten.

Slide 19 - Tekstslide

De coole gast liep met de hond in het park.
Wat is de bwb?
A
De coole gast
B
liep
C
met de hond
D
in het park

Slide 20 - Quizvraag

Volgende week begint voor jou de cursus handlettering.
Wat is de bwb?
A
Volgende week
B
begint
C
voor jou
D
de cursus handlettering

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Oefenen met: lv, mv, bwb 
Open de link in de volgende dia.
Vul de antwoorden in.
Je kunt 12 punten halen.
Klaar? Vraag nog een oefening of zelfstandig werken.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Link

Nog een paar zinnen op papier..... 
zinsdelen, pv, o, wg, lv, mv, bwb


Slide 25 - Tekstslide

Benoem de zinsdelen: pv, o, wg, lv, mv en bwb
1. Op het marktplein vroeg de dementerende man de weg aan de krantenverkoper.
2. Sommige grootouders kopen in de speelgoedwinkel een dure spelcomputer voor hun jarige kleinkind.   
3. Gisteren heb ik aan Willem moeten denken.    
4. Madelon heeft hem het slechte nieuws na het eten verteld.   
5. Morgen gaan we bij goed weer op het Sneekermeer zeilen.    

Slide 26 - Tekstslide

Antwoorden
1. Pv = vroeg, o = de dementerende man, wg = vroeg, lv = de weg, mv = aan de krantenverkoper, bwb = op het marktplein   
2. Pv = kopen, o = sommige grootouders, wg = kopen, lv = een dure spelcomputer, mv = voor hun jarige kleinkind, bwb = in de speelgoedwinkel   
3. Pv = heb, o = ik, wg = heb moeten denken, lv = X, mv = aan Willem, bwb = gisteren   
4. Pv = heeft, o = Madelon, wg = heeft verteld, lv = het slechte nieuws, mv = hem, bwb = na het eten   
5. Pv = gaan, o = gaan, wg = gaan zeilen, lv = X, mv = X, bwb = morgen, bij goed weer, op het Sneekermeer    

Slide 27 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Maken, zie studiewijzer
Leren voor de toets H4-6 Grammatica zinsdelen
Lezen in je boek
Ander vak

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide