v4 semaine 22


V4 U5
E: LE CLASSICISME : LESSONUP LITTÉRATURE sera pour la semaine prochaine
B. u5 : la négation 
C.  correction weektaak 21  Ex 1-4 et 6-9 et apprenez les mots de U5   p108
D:  RÉVISION : u4 /u5
22:   Le Classicisme/  La négation
o U5 : 11, 19-22
o révisez les mots u4 et u5




semaine 22/ u5
A. les buts de cette semaine
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


V4 U5
E: LE CLASSICISME : LESSONUP LITTÉRATURE sera pour la semaine prochaine
B. u5 : la négation 
C.  correction weektaak 21  Ex 1-4 et 6-9 et apprenez les mots de U5   p108
D:  RÉVISION : u4 /u5
22:   Le Classicisme/  La négation
o U5 : 11, 19-22
o révisez les mots u4 et u5




semaine 22/ u5
A. les buts de cette semaine

Slide 1 - Tekstslide

* si je lui dis oui je lui dis oui je ne lui dis pas non.
* ton thé a-t-il ôté ton toux? Non, mon thé ne m'a rien ôté du tout

A: les buts de cette semaine :
=> vous avez revisé la négation et vous savez le reconnaître et l'utiliser
=> vous avez corrigé weektaak 21
=> vous avez pris notion du courant littéraire 'classicisme'

TW4 :  TEST U 4/5 U4 : alle woorden- en gram 1,2 en 3 ( geen zinnen)                                            U5 : woorden blz 108, gram 1 en 3 (geen zinnen)

Slide 2 - Tekstslide

B: La négation
But: reprendre les négations et les utiliser correctement. 

Slide 3 - Tekstslide

B: La négation 
denken-delen- uitwisselen
a. Lees samen de volgende zinnen en geef telkens antwoord op de volgende vragen : 
1. wat betekent de ontkenning in de zin?
2. waar staat de ontkenning (ten opzichte van bijvoorbeeld de persoonsvorm)

1.  Je ne veux pas vivre en France.
2. Elles n'ont pas voulu répondre à ta question
3. Pierre n'a vu personne quand il était malade.
4. Moi non plus.
5. Elle n'a presque pas d'amis, elle n'a que Lise. 
6. Mais cela ne la dérange pas.

attention: instaptoets ontkenning

Slide 4 - Tekstslide

a. Lees samen de volgende zinnen en geef telkens antwoord op de volgende vragen :
1. wat betekent de ontkenning in de zin?
2. waar staat de ontkenning (ten opzichte van bijvoorbeeld de persoonsvorm)


1. Je ne veux pas vivre en France.
2. Elles n'ont pas voulu répondre à ta question
3. Pierre n'a vu personne quand il était malade.
4. Moi non plus.
5. Elle n'a presque pas d'amis, elle n'a que Lise.
6. Mais cela ne la dérange pas.

1. 1. niet  : ik wil niet in Frankrijk wonen,
1.2: de ontkenning staat om de pv (veux ) heen
2.1: niet  : zij wilden geen antwoord geven op de vraag
2.2 : ook om de pv (ont) heen
3.1 niemand : P heeft niemand gezien toen hij ziek was
3.2: ne personne : ne voor gezegde, personne erachter
4.1 ook niet
4.2. na persoonlijk vnw
5.1 bijna geen / alleen maar : zij heeft bijna geen vrienden ze heeft alleen maar Lise
5.2 : allebei om pv (hoofdzin en bijzin)
6.1  niet : dat stoort haar niet
ne voor pvnw lijdend vw , pas achter pv

Slide 5 - Tekstslide

Voeg de juiste ontkenningen bij elkaar
Niemand
Niet meer
Niet/geen
Nooit
Niets
Ne ... pas
Ne ... personne
Ne ... jamais
Ne ... rien
Ne ... plus

Slide 6 - Sleepvraag

La négation
Je ne sais pas.
Je ne sais rien.
Je ne sais jamais.
Je ne sais plus. 
Je ne connais personne ici. 
Je ne connais aucun de ces mots.
niet
ne...pas
niets
ne...rien
nooit
ne...jamais
niet meer
ne... plus
niemand
ne...personne
geen enkel(e)
ne...aucun(e)
(noch) ... noch
ne ... ni ... ni

Slide 7 - Tekstslide

La négation
Er zijn meerdere ontkenningen die je kunt maken:
 
Je ne connais pas du tout ces mots. 
Je ne connais pas non plus ces mots. 
Je ne connais pas encore ces mots. 
Je ne vois plus jamais cette fille. 
Je ne connais que ce mot en français.
helemaal niet
ne...pas du tout
ook niet
ne...pas non plus
nog niet
ne...pas encore
nooit meer
ne...plus jamais
alleen maar
ne...que
nauwelijks
ne ... guère
nergens
ne ... nulle part

Slide 8 - Tekstslide

'De' na ontkenning
Na een ontkenning veranderen de lidwoorden un/une/des/du/de la en de l'  in de of d'

Voorbeeld: 
Je mange des pommes --> je ne mange pas de pommes.
Il a acheté du pain --> ll n'a jamais acheté de pain

BEHALVE ALS ER EEN VORM VAN HET WERKWOORD ÊTRE IN DE ZIN STAAT! 

Slide 9 - Tekstslide

La négation et les verbes pronominaux
Soms is de persoonsvorm een wederkerend werkwoord. Het wederkerend voornaamwoord komt dan tussen de ontkenning in, samen met de persoonsvorm. 
Voorbeeld: 
Je me lave tous les matins. Je ne me lave pas tous les matins. 
Je - me/m'
Tu - te/t'
il - se/s'
elle - se/s'
on - se/s'
nous - nous
vous - vous
ils/elles - se/s'

Slide 10 - Tekstslide

Personne/rien als onderwerp
Soms is 'niemand' het onderwerp. In dat geval vertaal je dat als 'personne ne...'
Niemand weet dat ik er ben. 
Personne ne sait que je suis là 

Hetzelfde is mogelijk met 'niets'. Je vertaalt het dan als 'rien ne...'
Niets is makkelijk maar alles is mogelijk.
Rien n'est facile mais tout est possible. 

Slide 11 - Tekstslide

Personne/rien comme objet indirect (lijd vw) 
Soms is 'niemand' het lijdend voorwerp. Je vertaalt het dan gewoon als 'ne...personne'.  Let op: ne komt voor de pv maar personne komt achter het hele gezegde ( alle w.w).
Ik heb niemand in deze kamer gezien.
Je n'ai vu personne dans cette salle. 

Hetzelfde is mogelijk met 'niets'
Ik kan niets doen. 
Je ne peux rien faire. 

Slide 12 - Tekstslide

 Ontkenning zonder werkwoorden/ ontkenning met noch...noch
Als er geen werkwoord in de zin staat, vervalt ne
Tu n'aimes pas lire? Moi non plus (ik ook niet)
Il y a du monde? Non, personne (nee, niemand)

In bepaalde gevallen worden meerdere elementen in een ontkennende zin bij elkaar geplaatst. In die zinnen kun je de ontkenning ne...ni....ni gebruiken.
Elle ne veut ni regarder la télé ni faire un jeu.
Ze wil noch tv kijken noch een spel spelen.
Elle n'aime ni la viande ni le poisson
Ze houdt noch van vlees noch van vis.

Slide 13 - Tekstslide

Let op: als je een vraag beantwoordt, moet je sommige woorden die in de vragen staan niet in je antwoord opnieuw gebruiken 


- Déjà (al) = ne/n’ …. pas encore (nog niet)
- Quelque chose (iets) = ne/n’….. rien (niets)
- Quelqu’un (iemand) = Ne/n’…. personne (niemand).
- Encore (nog) = ne/n’ … plus (niet meer) 
- Souvent (vaak / dikwijls) = ne/n’ …. jamais (nooit)
- Toujours (altijd) = ne/n’ …. jamais (nooit) 
- Un (een) = Ne/n’ …. aucun(e) (geen enkel(e)
- Beaucoup (veel) = Ne/n’…. que (slechts / alleen maar) 

Non, je n’ai que deux robes. (Nee, ik heb slechts twee jurken)





Slide 14 - Tekstslide

Quelle est la négation de la phrase :
La fille marche lentement
A
La fille marche ne pas lentement
B
La fille ne marche pas lentement
C
La fille ne pas marche lentement

Slide 15 - Quizvraag

Quelle est la négation de la phrase :

"Je suis triste"
A
Je ne suis pas triste
B
Je ne pas suis triste
C
Je suis ne pas triste

Slide 16 - Quizvraag

Quelle est la négation de la phrase :
Laure habite à Paris
A
Laure ne habite pas à Paris
B
Laure n'habite pas à Paris
C
Laure habite ne pas à Paris

Slide 17 - Quizvraag

Quelle est la négation de la phrase :
C'est correct
A
Ce n'est pas correct
B
C'est pas correct
C
C'est ne pas correct
D
c'est pas ne correct

Slide 18 - Quizvraag

Faites la négation: (hele zin typen)
Tu manges le chocolat.

Slide 19 - Open vraag

Mets à la négation:
Michel travaille encore.

Slide 20 - Open vraag

Quelle est la négation de la phrase :
C'est possible.

Slide 21 - Open vraag

Faites la négation: (hele zin typen)
Nous regardons quelqu’un.

Slide 22 - Open vraag

avez-vous fait 'instaptoets ontkenning? 
si non : faites -le
si oui : bien travaillé : continue à faire le weektaak :  11 a-d
au travail : faites ex 11 
15 min

timer
15:00

Slide 23 - Tekstslide

C: 21 Ex 1-4 et 6-9 et apprenez les mots de U5 p108
Ex1: Vb 1 la tour Eiffel                  4 le fromage
2 le 14 juillet                                   5 le jeu de boules
3 le vin                                             6 les bleus

ex 2±1 consacré à gewijd aan          6 embarrassante hinderlijk
2 râle moppert                                         7 glissant glad
3 faire le ménage het huish doen  8 le cerveau de hersenen
4 dégueulasse smerig                        9 s’occupe de zorgt voor
5 paraître lijken                                 10 les mots-clés steekwoorden

Ex 3: 1 a B
 b Mogelijke antwoorden: Belgische vlaggetjes, poster Belgisch koningspaar, tweetalig verkeersbord, bord met ‘omlegging’, Manneken Pis.
2 A, D, E
3 1 = c, 2 = b, 3 = a



Ex4  : 1 De Fransman v/d Amerikanen en de échte Fransman.
2 C
3 Hij is bang dat de verkoper hem niet intelligent vindt.
4 a de la technique de trouver des excuses
 b « Le sol est trop glissant ! »
5 De la Coupe du Monde 98. Ils ont gagné cette Coupe 1998
6 A
7 a Antwoord:
 b Franse hersenen zijn niet creatief en kunnen niet logisch nadenken. Ze hebben genoeg aan een percentage en een paar steekwoorden.
8 a vrai / b faux / c vrai
9 Ook als hij een vreemde taal moet spreken, spreekt hij Frans. / Hij vindt dat de hele wereld Frans moet leren.
10 a Jean-Claude Vandamme
 b Hij hoort bij de Belgische cultuur (want het is een Belgische acteur). De ‘Fransman’ vraagt wat de Belgen, naast deze persoon, eigenlijk nog meer hebben.



















C. correction weektaak 21 Ex 1-4 et 6-9 

Slide 24 - Tekstslide

Ex 6 – mise en route : A en B Eigen antwoord
Ex 7 1 C prouver – bewijzen               6 B révoltant – schandalig
2 A le bricolage – het knutselen     7 C pourtant – echter
3 C des jouets – speelgoed              8 B l’égalité – de gelijkheid
4 B injuste – onrechtvaardig         9 B l’habitude – de gewoonte  
5 A dépassés – achterhaald         10 B la plupart – de meeste

ex 8: 1 Les différence entre les sexes ; les clichés sur les garçons et les filles.
2 a Paragraphe III    c Paragraphe IV
 b Paragraphe II          d Paragraphe I


ex9: 1 a faux: Le bleu = neutre, mais pas le rose. 
 b vrai  : Traditionnellement., dès leur petite enfance, les garçons et les filles doivent avoir des objets différents. ( 14-16)
 c vrai -: Malgré l’évolution ... hommes. (18-20)
 d faux : rien n’empêche ..dans la tradition. (20-21)
2 B  
3 Garçons et filles sont 100 % à égalité en ce qui concerne l’utilisation d’Internet, des smartphones et des jeux vidéo.
4 Ook daar heeft de marketing verschil willen maken in games voor j/m. De auteur geeft het vb van een game. Voor meisjes : koken/mode/decoratie/babysitting. voor jongens; rugby 
5 Ainsi ; anecdote
6 In een speelgoedwinkel vond hij een speelgoedboormachine met de afb. v/emeisje op de doos.. Op zijkant vd doos was ook een kleinere foto van een jongen. De boormachine was voor jongens en meisjes, maar het meisje stond op de voorgrond.
7 A
8aOn n’a jamais pu prouver que les filles sont nulles en maths.
 b Il trouve ridicule le stéréotype qui dit que les garçons ne peuvent pas faire deux choses en même temps.
 c Elle trouve injuste et révoltant que les profs pensent que les filles ont des meilleurs résultats parce qu’elles travaillent et non parce qu’elles sont plus intelligentes.
9 De reacties van de jongeren laten zien dat ze zich bewust zijn van de clichés en dat ze ze belachelijk vinden.

  De teksten: voor de vrouw gaat het over dromen; voor de man gaat het over ambitie.
 b Regel 73-76: Leur liste … leur carrière, etc.
12 a heeft geen fiets
 b u zult geen enkele moeite hebben
 c Niets houdt de marketing tegen
 d interesseert zich slechts voor
 e Niemand heeft nog gekund (/ kunnen) bewijzen




C. correction weektaak 21 Ex 1-4 et 6-9 

Slide 25 - Tekstslide

Ex 6 – mise en route : A en B Eigen antwoord
Ex 7 1 C prouver – bewijzen               6 B révoltant – schandalig
2 A le bricolage – het knutselen     7 C pourtant – echter
3 C des jouets – speelgoed              8 B l’égalité – de gelijkheid
4 B injuste – onrechtvaardig         9 B l’habitude – de gewoonte  
5 A dépassés – achterhaald         10 B la plupart – de meeste

ex 8: 1 Les différence entre les sexes ; les clichés sur les garçons et les filles.
2 a Paragraphe III    c Paragraphe IV
 b Paragraphe II          d Paragraphe I


ex9: 1 a faux - Justification : Le bleu = neutre, mais pas le rose. 
 b vrai - Justification : Traditionnellement., dès leur petite enfance, les garçons et les filles doivent avoir des objets différents. (regel 14-16)
 c vrai - Justification : Malgré l’évolution ... hommes. (18-20)
 d faux,Justification : rien n’empêche ..dans la tradition. (20-21)
3 Garçons et filles sont 100 % à égalité pour ce qui concerne l’utilisation d’Internet, des smartphones et des jeux vidéo.
4 Ook daar heeft de marketing verschil willen maken in spelletjes voor jongens en meisjes. De auteur geeft het voorbeeld van een videospelletje. Voor de meisjes gaat het over koken, mode, decoratie en babysitting. Voor de jongens over rugby.
5 Ainsi ; anecdote
6 In een speelgoedwinkel heeft hij ook een speelgoedboormachine met de afbeelding van een meisje op de doos gevonden. Aan de zijkant van de doos was er ook een kleinere foto van een jongen. De boormachine was voor jongens en meisjes, maar het meisje stond op de voorgrond.
7 A
8 a On n’a jamais pu prouver que les filles sont nulles en maths.
 b Il trouve ridicule le stéréotype qui dit que les garçons ne peuvent pas faire deux choses en même temps.
 




C. correction weektaak 21 Ex 1-4 et 6-9 

Slide 26 - Tekstslide

C. correction weektaak 21 Ex 1-4 et 6-9 
8 c Elle trouve injuste et révoltant que les profs pensent que les filles ont des meilleurs résultats parce qu’elles travaillent et non parce qu’elles sont plus intelligentes.
9 De reacties van de jongeren laten zien dat ze zich bewust zijn van de clichés en dat ze ze belachelijk vinden.
10 A
11 a De kleuren: roze voor de vrouw; blauw voor de man.
  De activiteiten: zij zit een boek te lezen; hij is aan het werken op zijn laptop.
  De teksten: voor de vrouw gaat het over dromen; voor de man gaat het over ambitie.
 b Regel 73-76: Leur liste … leur carrière, etc.
12 a heeft geen fiets
 b u zult geen enkele moeite hebben
 c Niets houdt de marketing tegen
 d interesseert zich slechts voor
 e Niemand heeft nog gekund (/ kunnen) bewijzen

Slide 27 - Tekstslide