2 havo herhalingsles in de les

Herhalingsles
Week 4 t/m 7 + Wk 51 en 1
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo k, g, t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhalingsles
Week 4 t/m 7 + Wk 51 en 1

Slide 1 - Tekstslide

Van klein naar groot

Slide 2 - Tekstslide

Schrijf op van klein naar groot...
A
Organisme, cellen, weefsels, organen, orgaanstelsels
B
orgaanstelsels, organen, weefsels, cellen
C
weefsels, cellen, organen, orgaanstelsels
D
cellen, weefsels, organen, orgaanstelsels, organisme

Slide 3 - Quizvraag

Organismen

Slide 4 - Tekstslide

Orgaanstelsels

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de functie van het verteringsstelsel?
A
Voedsel fijnmaken zodat voedingsstoffen in het bloed opgenomen kunnen worden
B
Opnemen van zuurstof uit de lucht en afgeven van koolstofdioxide aan de lucht
C
Vervoeren van bloed met zuurstof en voedingsstoffen naar alle organen
D
Zorgen dat alle organen goed werken en kunnen samenwerken

Slide 6 - Quizvraag

Het verteringsstelsel

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de functie van het ademhalingsstelsel?
A
Voedsel fijnmaken zodat voedingsstoffen in het bloed opgenomen kunnen worden
B
Opnemen van zuurstof uit de lucht en afgeven van koolstofdioxide aan de lucht
C
Vervoeren van bloed met zuurstof en voedingsstoffen naar alle organen
D
Zorgen dat alle organen goed werken en kunnen samenwerken

Slide 8 - Quizvraag

De organen - Wie kan ze benoemen?

Slide 9 - Tekstslide

Soorten cellen
Overeenkomsten:

Alle cellen hebben een celmembraan en cytoplasma.
Verschillen:
Alleen een plantencel heeft bladgroenkorrels
Alleen de bacteriecel heeft geen celkern
Alleen de dierlijke cel heeft geen celwand




Slide 10 - Tekstslide

Een dierlijke cel heeft alleen een celmembraan, celkern en cytoplasma.
Een plantencel heeft ook nog een celwand, bladgroenkorrels en een vacuole.

Slide 11 - Tekstslide

Een robot is een programmeerbaar, automatisch werkend apparaat, dat voor verschillende taken inzetbaar is. 

Een apparaat dat je niet kunt programmeren (iets nieuws kunt laten doen) is geen robot, maar gewoon een apparaat. 
Wat is een robot?

Slide 12 - Tekstslide

Uit welke 5 onderdelen bestaat een robot?

Slide 13 - Open vraag

Bloedvatenstelsel: Zuurstof arm (blauw) van organen -> hart
                             Zuurstof rijk van hart (rood)  -> organen

Slide 14 - Tekstslide

Hoe heet onderdeel 6?
A
Linker boezem
B
Rechter boezem
C
Linker kamer
D
Rechter kamer

Slide 15 - Quizvraag

Hoe heet onderdeel 3?
A
Linker boezem
B
Rechter boezem
C
Linker kamer
D
Rechter kamer

Slide 16 - Quizvraag

Wat gebeurt er als de schakelaar dicht gaat?
A
Alle lampjes branden niet
B
Alle lampjes branden wel
C
Alleen de linker/rechter lamp zal branden
D
Alleen het middelste lampje brand

Slide 17 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de lampjes als het middelste lampje kapot is.
A
Alle lampjes branden niet meer
B
Ik heb geen idee....
C
De linker en rechter lamp zullen nog wel branden
D
Alleen de linker lamp zal branden

Slide 18 - Quizvraag

Het hart is te vergelijken met de batterij, de lampjes met de organen en de draden met de bloedvaten.

Slide 19 - Tekstslide

3. Een automatisch systeem heeft drie stappen. Noteer de stappen in de juiste volgorde.
1.
2.
3.
Proces
Output
Input

Slide 20 - Sleepvraag

5. Vul de juiste woorden in. 

Geluidssensor
Lichtsensor
Temperatuursensor
Vloeistofsensor

Slide 21 - Sleepvraag

6. Hoe werkt een koortsthermometer? Maak de zin af.
In de thermometer zit een...
A
Bewegingssensor
B
Temperatuursensor

Slide 22 - Quizvraag

Bij een reflex gaat de impuls via het ruggenmerg direct naar de spier, dus niet eerst langs de hersenen.

Slide 23 - Tekstslide

Constant blijven
zenuwstelsel en hormoonstelsel

samenstelling van het bloed
lichaamstemperatuur altijd rond de 37 graden celsius

Slide 24 - Tekstslide

Bijstellen (door hormonen)
Meten (glucosegehalte in je bloed)
Reactie (glucose opslaan)

Slide 25 - Sleepvraag

5. Sleep de antwoorden naar de juiste plek op de afbeelding. Je kunt de antwoorden beide twee keer gebruiken.
Bloedvat
Hoeveelheid glucose stijgt.
Hoeveelheid glucose daalt.

Slide 26 - Sleepvraag

Welke stof gebruikt je lichaam naast glucose om energie te maken.
A
koolstofdioxide
B
koolhydraten
C
zuurstof
D
vetten

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de juiste formule van de verbranding van glucose:
A
glucose + CO2 + energie --> zuurstof + water
B
glucose + zuurstof + energie --> CO2 + water
C
glucose + CO2 --> zuurstof + water + energie
D
glucose + zuurstof --> CO2 + water + energie

Slide 28 - Quizvraag

In de longblaasjes worden gassen uitgewisseld tussen de lucht en het bloed.


1 Welk gas wordt in de longblaasjes opgenomen in het bloed?
2. Welk gas wordt in de longblaasjes afgegeven aan de lucht?

A
1. koolstofdioxide 2. zuurstof
B
1. zuurstof 2. koolstofdioxide
C
1 en 2 koolstofdioxide
D
1 en 2 zuurstof

Slide 29 - Quizvraag

In de afbeelding hiernaast zijn vooraanzichten van de stand van de ribben, het borstbeen en het middenrif na een inademing en na een uitademing getekend.
Wat is de juiste stand van 1 en 2?
A
1. inademen, 2. uitademen
B
1. uitademen, 2. inademen

Slide 30 - Quizvraag

In de afbeelding hiernaast zijn zijaanzichten van de stand van de ribben, het borstbeen en het middenrif na een inademing en na een uitademing getekend.
Wat is de juiste stand van 3 en 4?
A
3. uitademen, 4. inademen
B
3. inademen, 4. uitademen

Slide 31 - Quizvraag

6. Vul de onderstaande schema van de verbranding in de cellen in.
Energie
Glucose
Koolstofdioxide
Zuurstof
Water

Slide 32 - Sleepvraag

Welke stoffen heb je nodig voor de verbranding in de auto motor?

Slide 33 - Open vraag

Wat voor soort stoffen komen er vrij bij de verbranding in de auto motor?

Slide 34 - Open vraag

Zet de onderstaande gebeurtenissen in de juiste volgorde:
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
De brandstof verbrand en de zuiger wordt naar beneden gedrukt.
Uitlaatgassen worden uit de verbrandingsmotor naar buiten geperst.
De zuurstof en brandstof worden samengedrukt. Dit mengsel wordt ontstoken door een vonk van de Bougie. 
Zuurstof en brandstof worden aangezogen.

Slide 35 - Sleepvraag

Welk voorbehoedsmiddel zie je hier?
A
Hormoonstaafje
B
de pil
C
Prikpil
D
Nuvaring

Slide 36 - Quizvraag

Welk voorbehoedsmiddel zie je hier?
A
Spiraaltje
B
Prikpil
C
Hormoonstaafje
D
Sterilisatie

Slide 37 - Quizvraag

Welk voorbehoedsmiddel zie je hier?
A
Prikpil
B
Condoom
C
Nuvaring
D
De pil

Slide 38 - Quizvraag

Welk voorbehoedsmiddel beschermt ook tegen SOA's?

Slide 39 - Open vraag

Waarom is het belangrijk dat je je op tijd laat behandelen aan een SOA?

Slide 40 - Open vraag

intersekse, je kunt uitleggen wat dit betekent.

Slide 41 - Woordweb

Transvrouw, leg uit wat dit begrip betekent.

Slide 42 - Woordweb

Sexting is...........

Slide 43 - Open vraag

Welk voorbehoedsmiddel zie je hier?
A
Spiraaltje
B
Hormoonstaafje
C
Prikpil
D
Sterilisatie

Slide 44 - Quizvraag

Welk voorbehoedsmiddel zie je hier?
A
Hormoon staafje
B
Prikpil
C
Spiraaltje
D
Sterilisatie

Slide 45 - Quizvraag

Welk voorbehoedsmiddel zie je hier?
A
Mannen Condoom
B
Vrouwen condoom
C
Nuvaring
D
Spiraaltje

Slide 46 - Quizvraag

Welk voorbehoedsmiddel zie je hier?
A
Vrouwen condoom
B
Nuvaring
C
Mannen condoom
D
Hormoon staafje

Slide 47 - Quizvraag

Aan de slag met de leerstof!!

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide