H6, 1800-1900, deel 2

nakijken huiswerk
vraag 1 t/m 10, blz 120-123
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

nakijken huiswerk
vraag 1 t/m 10, blz 120-123

Slide 1 - Tekstslide

Vraag 1
De volgende teksten passen bij tekst 1:
• de introductietekst, want daarin gaat het over de armoede waarin arbeiders leefden
• ‘Industrialisatie’, want door de uitvinding van de stoommachines kwamen er veel fabrieken en Fabriekskinderen gaat over kinderen die in een fabriek werken.
• ‘Kinderarbeid’, want Sander is pas 10 en werkt al in een fabriek.
• ‘Realisme’, want Cremer wil de werkelijkheid (de slechte omstandigheden waaronder de fabrieksarbeiders leven) weergeven zoals deze is.

Slide 2 - Tekstslide

vraag 2
Sander zou waarschijnlijk blij zijn met de leerplichtwet, want dan moest hij naar school in plaats van naar de fabriek, waardoor hij een beter leven zou hebben dan zijn ouders.

Slide 3 - Tekstslide

vraag 3
Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
Ja, want Cremer beschrijft gedetailleerd over de slechte omstandigheden waarin Sander leeft: Sanders vader is een zuipschuit, Sander krijgt nauwelijks te eten, hij moet vijftien uur per dag werken etc. Je moet Sander wel zielig vinden.

Slide 4 - Tekstslide

vraag 4
Vergelijk je antwoord met dit voorbeeld:
Tekstgedeelten waarin een alwetende verteller aan het woord is:
• Neen, Sander, schrik maar niet; dat geldt niet voor jou of één van je gelijken. Hoor maar, hij vraagt weer vriendelijk:
• Kijk: tegenover het jongetje tot wie die vraag is gericht […] Nee, boeken heeft hij nog nooit gezien.
• Hebt u dat gehoord, grote mannen van de oude en nieuwe tijd? […] ‘Daar is…’

Slide 5 - Tekstslide

vraag 6
Vergelijk je antwoord met dit voorbeeld:
0 Beide, want doordat het verhaal wordt voorgedragen en de verteller zich soms direct tot het publiek richt, voelt het publiek zich aangesproken. Ze voelen dat er een beroep op hen wordt gedaan om iets aan kinderarbeid te doen.
Toelichting
Door gebruik te maken van een alwetende verteller komt het verhaal beter uit de verf wanneer het voorgedragen wordt, want deze verteller richt zich soms rechtstreeks tot het publiek; hij spreekt de toehoorders direct, ‘van mens tot mens’, aan.
Door een alwetende verteller aan het woord te laten komt de bedoeling van het verhaal uit, want de alwetende verteller zegt bijna letterlijk dat de ‘grote mannen van de oude en nieuwe tijd’ zich moeten schamen.

Slide 6 - Tekstslide

vraag 7
Vergelijk je antwoord met dit voorbeeld:
Met ‘grote mannen van de oude en nieuwe tijd’ bedoelt Cremer de mensen die de macht in handen hebben, bijvoorbeeld politici en grote industriëlen (liberalen).
Toelichting
In de laatste alinea van de tekst spreekt Cremer de ‘grote mannen van de oude en nieuwe tijd’ rechtstreeks aan. Hij zegt dat ze waarschijnlijk wensen dat ze zich achter boekenkennis kunnen verstoppen om de werkelijkheid die hij beschrijft niet te zien. Die ‘grote mannen’ moeten dus mannen zijn die boeken hebben (en dus gestudeerd hebben) én beschikken over het vermogen om iets aan de slechte omstandigheden van de arbeiders en hun kinderen te doen.

Slide 7 - Tekstslide

vraag 8
Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
• Daar is geen gelijkheid / menselijkheid.
• Daar is onrecht / misdadigheid.
Toelichting
De zinnen tussen aanhalingstekens zijn zinnen die de arbeiders (‘dat ongelukkige voorwerp’) uit zouden kunnen spreken. De arbeiders voelen zich slachtoffer van de ‘grote mannen’ die het voor het zeggen hebben.

Slide 8 - Tekstslide

vraag 9
Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
Volgens de schrijver hebben Saartjes ouders haar vermoord, want in de tekst staat: ‘Daar slapen de ouders, die, al was het uit laag egoïsme alleen, hadden moeten waken bij het bed van hun doodzieke kind.’ Saartjes vader heeft tegen haar gezegd dat ze zich aanstelt (‘dat hij die fratsen wel kende.’)

Slide 9 - Tekstslide

vraag 10
Vergelijk je antwoord met dit voorbeeld:
Uit tekst 1 en tekst 2 kun je opmaken dat Gerrit Zwarte en zijn vrouw geen goede ouders zijn. De kinderen moeten zo hard werken, omdat hun vader een zuipschuit is. Als er spek is, eten de ouders dat zelf op. En als Saartje ziek is, gaan de ouders slapen in plaats van bij haar te waken.
Enerzijds zijn de ouders zelf ook slachtoffer; zij hebben niet voor dit leven gekozen. Anderzijds zijn de ouders ook deels oorzaak van de ellende van hun kinderen: de vader drinkt, de moeder geeft kinderen geen spek (als dat er al is) en ze hadden beter voor Saartje kunnen zorgen.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Vraag 2

Slide 18 - Tekstslide

• de introductietekst, want de ik-persoon wil ontsnappen aan de werkelijkheid (hij fantaseert alleen maar);
• ‘Transport’, want de sneltrein speelt een belangrijke rol in het gedicht;
• ‘Romantiek’, want de ik-persoon wil wel samen met Rika sterven. Dat past bij de romantische verheerlijking van zelfmoord;
• Weltschmerz, Sehnsucht, Fernweh’, want de ik-persoon lijdt aan Sehnsucht: hij is op zoek naar het geluk, maar beseft dat hij dat niet zal vinden.
• ‘Humor’, want in het gedicht worden gevoelens van verliefdheid tot in het absurde overdreven.

Slide 19 - Tekstslide

vraag 3

Dingen die de ik-persoon verzint:
• dat de vrouw Rika heet;
• dat ‘Rika’ blond haar en blauwe ogen heeft (en dat de vrouw weet dat de ik-persoon daar niet tegen kan);
• dat ‘Rika’ mogelijk voor een spoorwegramp vreesde.

Slide 20 - Tekstslide

vraag 4

Slide 21 - Tekstslide

Nee, want de ik-persoon kan nauwelijks iets van ‘Rika’ gezien hebben als ze allebei in een sneltrein zaten. Als hij bovendien de vrouw ‘slecht éénmaal’ heeft gezien, dan kan hij ook niet weten dat ze Rika heet. De beschreven gebeurtenis heeft dus alleen in zijn fantasie plaatsgevonden.
Toelichting
‘Aan Rika’ gaat over een fantasie over liefde op het eerste gezicht.

Slide 22 - Tekstslide

vraag 6
Rika is in de ogen van de ik-persoon zeker een ‘tijgerlelie’, want ze is (in de fantasie van de ik-persoon) heel mooi – een ‘lelie’ dus. Maar ze is ook een ‘tijger’ (gevaarlijk), want ze drijft de ik-persoon ertoe erover te fantaseren dat ze samen door een trein ‘verplet’ worden.
Toelichting
‘Lelie’ staat voor wat mooi en lieflijk is; ‘tijger’ voor gevaar en geweld. Rika is een ‘femme fatale’, een vrouw die mannen aantrekt en vervolgens in het verderf stort.

Slide 23 - Tekstslide

vraag 7

Slide 24 - Tekstslide

‘Eros’ betekent liefde en ‘Aan Rika’ gaat over verliefdheid’.
‘Thanatos’ betekent dood en de ik-persoon wil samen met Rika sterven (‘wat kon zaal’ger voor mij zijn,/ Dan […]/ Met u verplet te worden door één trein?’)
Liefdesdrift en doodsdrift zijn in dit gedicht, net als bij Freud, aan elkaar gekoppeld.
Toelichting
Volgens Freud bepalen liefdes- en doodsdrift het menselijk handelen. Alles wat we volgens hem doen, valt te herleiden tot die twee verlangens. Het verlangen van de ik-persoon in ‘Aan Rika’ is om samen met Rika te sterven (Thanatos). Dat verlangen komt voort uit de liefde (Eros) die hij voor haar voelt.

Slide 25 - Tekstslide

vraag 8

Slide 26 - Tekstslide

Drie van de volgende antwoorden:
In ‘Aan Rika’ zitten de volgende tegenstellingen:
• werkelijkheid en fantasie/ideaal;
• diep liefdesgevoel en grote somberheid (‘geen enkel blij glimlachje’);
• de (verheven) gevoelens die de ik-persoon voor Rika heeft en de wens om samen met haar door een trein ‘verplet’ te worden;
• de ‘kennismaking’, die heel kort is en de invloed op het ‘eindeloos levenspad’;
• de korte kennismaking en elkaars gevoelens kennen (‘gij wist toch dat ik daar niet tegen) kan’.

Slide 27 - Tekstslide

vraag 9

Slide 28 - Tekstslide

0 ‘Aan Rika’ gaat over zwelgen in liefdesverdriet, want de gevoelens van de ik-persoon worden tot in het absurde overdreven.
0 ‘Aan Rika’ drijft de spot met liefdesverdriet, want de gevoelens van de ik-persoon worden tot in het absurde overdreven.
Toelichting
Er is sprake van ironische overdrijving. Daardoor neem je de gevoelens van de ik-persoon niet serieus.

Slide 29 - Tekstslide

Huiswerk
maken vraag 1 t/m 9, blz 124-125

Slide 30 - Tekstslide