Les 6: Zinsontleden - door elkaar

Zinsontleding voor de toets
Fase 1 - Blok 3 
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Zinsontleding voor de toets
Fase 1 - Blok 3 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van de les kun jij zinnen ontleden op 3F-niveau.

Slide 2 - Tekstslide

Introduceer het leerdoel van deze les aan de studenten.
Wat weet jij nog over zinsontleding?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een persoonsvorm?
De persoonsvorm is het werkwoord in de zin 
dat aangeeft in welke tijd de zin staat 
en waaraan het onderwerp is verbonden.

Slide 4 - Tekstslide

Leg uit wat een persoonsvorm is en geef voorbeelden. Laat de studenten ook zelf voorbeelden bedenken.
Wat is een persoonsvorm?

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een werkwoordelijk gezegde?
Het werkwoordelijk gezegde is de persoonsvorm 
met alle werkwoorden die bij de persoonsvorm horen.

Slide 6 - Tekstslide

Leg uit wat een werkwoordelijk gezegde is en geef voorbeelden. Laat de studenten ook zelf voorbeelden bedenken.
Bedenk een zin met drie werkwoorden in het werkwoordelijk gezegde.

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een onderwerp?
Het onderwerp is datgene waar de zin over gaat. 
Het is vaak een zelfstandig naamwoord,
 of een persoonlijk voornaamwoord.

Slide 8 - Tekstslide

Leg uit wat een onderwerp is en geef voorbeelden. Laat de studenten ook zelf voorbeelden bedenken.
Bedenk een onderwerp dat bestaat uit vijf of meer dan vijf woorden.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een lijdend voorwerp?
Het lijdend voorwerp is het woord in de zin 
dat aangeeft wie of wat de handeling ondergaat.

Slide 10 - Tekstslide

Leg uit wat een lijdend voorwerp is en geef voorbeelden. Laat de studenten ook zelf voorbeelden bedenken.

Bedenk een mooie zin met een lijdend voorwerp erin.

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een meewerkend voorwerp?
Het meewerkend voorwerp is het woord in de zin 
dat aangeeft aan wie of voor wie de handeling wordt verricht.

Slide 12 - Tekstslide

Leg uit wat een meewerkend voorwerp is en geef voorbeelden. Laat de studenten ook zelf voorbeelden bedenken.
Welke werkwoorden ken je
die vaak samen met een meewerkend voorwerp
in een zin staan?

Slide 13 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

En nu even oefenen!

Slide 14 - Tekstslide

Leg uit wat een meewerkend voorwerp is en geef voorbeelden. Laat de studenten ook zelf voorbeelden bedenken.
Welk woord in deze zin is de persoonsvorm?

'Ik ga morgen naar de stad.'

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

'De hond blaft luid.'

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

'Ik koop een nieuwe fiets.'

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in deze zin?

'De kat ligt op de bank.'

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

'Ik geef mijn zusje een cadeau.'

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

mw
lv
ond
wwg
pv
'De kinderen 
 spelen
vrolijk
in de speeltuin.

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

mw
lv
ond
wwg
pv
Ik
 geef
de hond
een bot.

Slide 21 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ze klommen in bomen en gleden van de glijbaan.
mw
lv
ond
wwg
gleden
van de glijbaan.
pv 1
Ze
klommen
in bomen
en
pv 2

Slide 22 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is een meewerkend voorwerp?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak zelf een zin met een meewerkend voorwerp.

Het woord 'Astrid' moet als mw in de zin staan.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Welke vraag stel je om een meewerkend voorwerp te vinden?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

En wat is de functie van een meewerkend voorwerp? Gebruik internet of ChatGPT.

Slide 26 - Woordweb

Het meewerkend voorwerp in een zin heeft als functie: aangeven aan wie, of voor wie, de handeling van het werkwoord wordt verricht. 
  • Het meewerkend voorwerp wordt meestal geïntroduceerd door een voorzetsel, zoals "aan", "voor" of "met", en volgt direct na het werkwoord en voor het lijdend voorwerp (indien aanwezig).
  • Bijvoorbeeld: "Ik geef een cadeau aan mijn vriendin." In deze zin is "mijn vriendin" het meewerkend voorwerp en geeft het aan voor wie de handeling van het werkwoord "geven" wordt verricht.
Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Hem geef ik niets.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Bedenk zelf een zin met een meewerkend voorwerp

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:

'De leraar gaf het boek aan de leerling'?
A
Aan de leerling
B
De leraar
C
Het boek
D
Gaf

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin?

'Ik heb gisteren een boek gelezen.'
A
Heb
B
Boek
C
Gisteren
D
Gelezen

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp?

'De leerlingen maken hun huiswerk voor de volgende dag.'
A
hun huiswerk
B
maken
C
de leerlingen
D
voor de volgende dag

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm?

De meester legt de lesstof uit aan de klas?
A
de meester
B
lesstof
C
de klas
D
legt uit

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp?

De kinderen lezen een spannend boek in de bibliotheek.
A
een spannend boek
B
in de bibliotheek
C
lezen
D
de kinderen

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm?

Wij spelen buiten op het schoolplein.
A
op het schoolplein
B
buiten
C
wij
D
spelen

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de lijdend voorwerp?

Wij haalden voor Anne snel de bal uit de tuin.
A
de bal uit de tuin
B
de bal
C
voor Anne
D
de tuin.

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de meewerkend voorwerp?

Wij haalden voor Anne snel de bal uit de tuin.
A
de bal uit de tuin
B
de bal
C
voor Anne
D
de tuin.

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp?

De juf heeft de boeken op tafel gelegd.
A
de boeken
B
de juf
C
legt de
D
de tafel

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het wwg?

De juf heeft de boeken op tafel gelegd.
A
de boeken
B
de juf
C
op tafel
D
heeft gelegd

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de pv?

De juf heeft de boeken op tafel gelegd.
A
de boeken
B
de juf
C
heeft
D
gelegd

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Reflectie
Wat vond je van deze les? Wat heb je geleerd?

Slide 40 - Tekstslide

Laat de studenten reflecteren op de les en bespreek hun antwoorden.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 41 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 42 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 43 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.