werkwoord vervoegen A1

Wat is goed?
A
De man heeft een nieuwe jas.
B
De man hebt een nieuwe jas.
1 / 30
volgende
Slide 1: Quizvraag
Alfabetisering NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Wat is goed?
A
De man heeft een nieuwe jas.
B
De man hebt een nieuwe jas.

Slide 1 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Mijn zus bent thuis.
B
Mijn zus is thuis.

Slide 2 - Quizvraag

Wat is goed?
A
De cursisten schrijft een brief.
B
De cursisten schrijven een brief.

Slide 3 - Quizvraag

De student ...... de hele dag.
(slapen)

Slide 4 - Open vraag

Mijn oom ...... een woning in Utrecht.
(huren)

Slide 5 - Open vraag

Jij ...... elke dag jouw agenda.
(controleren)

Slide 6 - Open vraag

Ik ............. deze week alle lessen in Magister.
(controleren)

Slide 7 - Open vraag

Wanneer ...... u mijn opdracht corrigeren?
(gaan)

Slide 8 - Open vraag

..... jij een nieuwe telefoon gekocht?
(hebben)

Slide 9 - Open vraag

Jij ............... elke dag!
(volleyballen)

Slide 10 - Open vraag

Wat is goed?
A
De cursisten schrijft een brief.
B
De cursisten schrijven een brief.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is goed?
A
De vrouw zeget niets.
B
De vrouw zegt niets.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Hij woont in Amstelveen.
B
Hij wont in Amstelveen.
C
Hij woon in Amstelveen.

Slide 13 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Mijn familie komen op bezoek.
B
Mijn familie komt op bezoek.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Wanneer gat u naar huis?
B
Wanneer gaat u naar huis?

Slide 15 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Ik ben getrouwd.
B
Ik heb getrouwd.

Slide 16 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Ik ben 2 kinderen.
B
Ik heb 2 kinderen.

Slide 17 - Quizvraag

Mijn familie .......... in Peru.
A
woont
B
woon
C
D
wonen

Slide 18 - Quizvraag

De trein .......... over tien minuten.
A
kom
B
komt
C
koomen
D
komen

Slide 19 - Quizvraag

De metro ...... over tien minuten.
(komen)

Slide 20 - Open vraag

De docent ........... op het bord.
A
schrijf
B
schrijft
C
schrijven

Slide 21 - Quizvraag

De docent ...... op het bord.
(schrijven)

Slide 22 - Open vraag

De kinderen ........... heel stil.
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn

Slide 23 - Quizvraag

De mensen ........... dat ik hier niet mag zitten.
A
zeg
B
zegt
C
zeggen

Slide 24 - Quizvraag

Jij ........ vandaag twee keer les.
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben

Slide 25 - Quizvraag

Knippen
A
De kapper knipet je haar.
B
De kapper knip je haar.
C
De kapper knipt je haar.
D
De kapper knippen je haar.

Slide 26 - Quizvraag

Hij ........ dat hij niet komt.
(zeggen)

Slide 27 - Open vraag

Repareren
A
Hij repareer de wasmachine.
B
Hij repareert de wasmachine.
C
Hij repareren de wasmachine,

Slide 28 - Quizvraag

Mijn deur is kapot.
Ik bel de....
A
loodgieter
B
glaszetter
C
stukadoor
D
timmerman

Slide 29 - Quizvraag

Ik vind deze quiz.......
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll