voorbereiden CITO en herhaling woord van de week

Voorbereiding CITO-toetsen 
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NieuwsbegripMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Voorbereiding CITO-toetsen 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

welke soorten vragen
ken je ?

Slide 4 - Woordweb

soorten vragen 


  • reproductievragen
  • inzichtvragen 
  • toepassingsvragen 



  • open vragen
  • gesloten vragen 
  • meerkeuzevragen

Slide 5 - Tekstslide

Doel van de les 
  • Je weet dat er verschillende soorten toetsvragen zijn.
  • Je leert belangrijke woorden die vaak in toetsvragen staan.
  • Je weet hoe er in een vraag wordt gezegd over welk stukje tekst de vraag gaat.
  • Je weet wat je kunt doen om het goede antwoord op een meerkeuzevraag te kiezen.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Geef het antwoord op de vraag: welk ingrediënt heb je niet nodig?
A
azijn
B
Olie
C
peper
D
zout

Slide 9 - Quizvraag

Waardoor kun je snel een fout maken bij het beantwoorden van de vorige vraag?
A
door het woordje ingrediënt
B
door het woordje niet
C
omdat het een moeilijke tekst is
D
omdat ik het recept nog nooit gemaakt heb.

Slide 10 - Quizvraag

Voordat je met CITO begint 
  • Je hoeft niet zenuwachtig te zijn, CITO is een hulpmiddel om te kijken hoe je ervoor staat. 
  • Meer dan je best kun je niet doen!
  • Ga stevig zitten: beide voeten op de grond (= aarden) en haal een paar keer diep en rustig adem. 
  • Neem de tijd voor de vragen. Als je iets niet weet sla het even over en ga er op het einde naar terug. 

Slide 11 - Tekstslide

Hoe maak je de CITO goed
  • verken en lees eerst de tekst of opdracht  die bij de vraag hoort 
  • denk tijdens het lezen na over wat je leest en stel jezelf vragen
  • Lees de vraag goed en bedenk een eigen antwoord
  • lees de antwoorden, streep de foute 2 antwoorden weg en kijk terug in de tekst voor het juiste antwoord 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Welk woord betekent
'denken dat het waar is OF
'denken dat het mogelijk is' ?
A
aantreffen
B
veronderstellen
C
beoordelen
D
benoemen

Slide 14 - Quizvraag

Een synoniem van 'gevolg - effect - impact'
A
kenmerk
B
ijverig
C
factor
D
consequentie

Slide 15 - Quizvraag

Welk twee woorden
horen erbij ?
A
oorzaak - gevolg
B
aanvang - consequentie
C
afnemen - toenemen
D
gering - overbodig

Slide 16 - Quizvraag

Zoekactie in water in Maasland
na ..... van fiets bij waterkant
A
aantreffen
B
veronderstellen
C
beoordelen
D
benoemen

Slide 17 - Quizvraag

In welke zin wordt 'BEOORDELEN'
NIET goed gebruikt ?
A
De jury gaat alle deelnemers beoordelen en de beste kiezen.
B
In deze opdracht moet je de woordsoorten beoordelen.
C
De leraar zal je werk beoordelen.
D
Voordat je een film gaat beoordelen, moet je hem eerst helemaal kijken.

Slide 18 - Quizvraag

Zou een toetsvraag kunnen zijn :
'Wat is het ..... tussen een loof- en naaldboom?'

Slide 19 - Open vraag

Welk woord past:
Hij werkt ..... aan zijn opdracht zodat hij een goed cijfer behaalt.
A
introductie
B
ijverig
C
factor
D
kenmerk

Slide 20 - Quizvraag

Je mag dit niet zomaar ..... als je niet zeker weet of het klopt.

Slide 21 - Open vraag

Je moet de toets ..... voorbereiden.

Slide 22 - Open vraag

Welk woord past:
Het is een .... van onze tijd dat alles steeds sneller gaat.
A
introductie
B
ijverig
C
bovendien
D
kenmerk

Slide 23 - Quizvraag

Maak een zin met het woord
AANTREFFEN

Slide 24 - Open vraag

We vliegen ... Dubai naar Singapore.

Slide 25 - Tekstslide

Vul een passend woord in op de puntjes :
We vliegen ... Dubai naar Singapore.

Slide 26 - Open vraag

Maak een zin met het woord
COMBINATIE

Slide 27 - Open vraag

Een ander woord voor
BESLUIT
A
intensief
B
conclusie
C
inclusief
D
interpreteren

Slide 28 - Quizvraag

Je moet wat ik zeg niet verkeerd ..... , want ik bedoel het goed.
A
intensief
B
conclusie
C
inclusief
D
interpreteren

Slide 29 - Quizvraag

Dit boek is 10 euro, ..... verzendkosten.
A
intensief
B
conclusie
C
inclusief
D
interpreteren

Slide 30 - Quizvraag

Waarvoor staat de afkorting D.M.V.?

Slide 31 - Open vraag

Bedenk een zin met
AFHANKELIJK VAN

Slide 32 - Open vraag