2AH - grammaire H Poser une question - c.5 ed.6

Aujourd'hui
  • Grammaire:                       Poser une question


Jeudi 2 juin
Buts: ik kan op verschillende manieren een vraag maken.
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Aujourd'hui
  • Grammaire:                       Poser une question


Jeudi 2 juin
Buts: ik kan op verschillende manieren een vraag maken.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

poser une question
  • zonder vraagwoord
  • met vraagwoord

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Quelles sont les différences?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gewone zin: Tu es malade.
Tu es malade?
Est-ce que tu es malade?
Es-tu malade?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Intonatie; zet een vraagteken achter de zin
Tu habites à Helmond.
Tu habites à Helmond?

zonder vraagwoord


1

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2

Est-ce que + de zin
Est-ce que betekent 'is het zo dat'


Tu es malade.
Est-ce que tu es malade?
Elle est malade
Est-ce qu'elle est malade

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3
Inversie:alleen als ond een pers vnw is
Omdraaien van het onderwerp en de persoonsvorm



Tu es végétarien.      -->     Es-tu végétarien?     


Il a donné son opinion? --> A-t-il donné son opinion?
De tussen t is vanwege de klinkerbotsing

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zinnen op een andere manier vragend.

Vous allez à Paris ce soir.
Est-ce que tu parles anglais?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zinnen op een andere manier vragend.
Vous allez à Paris ce soir?
--> Allez-vous à Paris ce soir?
--> Est-ce que vous alles à Paris ce soir?

Est-ce que tu parles anglais?
--> Tu parles anglais?
--> Parles-tu anglais?

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

A vous de jouer!!

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zin vragend met est-ce que (hele zin opschrijven)
Il a un chien.

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zin vragend door middel van inversie(omdraaiing)
Tu as un frère

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Met een vraagwoord.
Quand tu vas à l'école?
Tu vas à l'école quand?
Quand est-ce que tu vas à l'école?

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zinnen op een andere manier vragend.
Ils habitent où?

Pourquoi est-ce que tu as un chien?

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zinnen op een andere manier vragend.
Ils habitent où?
--> Où ils habitent?
--> Où est-ce qu'ils habitent?

Pourquoi est-ce que tu as un chien?
--> Tu as un chien pourquoi?
--> Pourquoi tu as un chien?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zin vragend op nog een andere manier vragend.
Vous habitez où?

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zin vragend op nog een andere manier vragend.
Comment tu t'appelles?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vragen?
Heb je vragen? Stel ze?
Begrijp je het en kun je zelfstandig aan de slag?

Open de LessonUp zelf!

Tip: gebruik blz. 43 als hulplijn

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zin op een andere manier vragend: Est-ce que tu restes au lit?

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zin op een andere manier vragend: Est-ce qu'elle s'appelle Marie?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zin op een andere manier vragend: On mange une pizza?

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zin op een andere manier vragend: Nous allons chez le docteur?

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zin op een andere manier vragend: Est-ce que vous aimez le sport?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zin vragend op 3 manieren
Ils habitent à Steenwijk

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

met vraagwoord

welke vraagwoorden zijn er?

où                              =          waar                   

comment               =          hoe                 

quand                     =           wanneer

combien de          =           hoeveel

pourquoi                =           waarom
qui                             =          wie
que (quoi)              =          wat

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tu habites ?  (intonatievraag vraagwoord achteraan)
est-ce que tu habites? (vraagwoord + est-ce que + ond + pv)
habites-tu? (vraagwoord vooraan + inversie: pv-ond)

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

quand
Tu vas nager quand?   
Quand est-ce que tu vas nager?
Quand vas-tu nager?


Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Comment
  Tu t'appelles comment?
Comment est-ce que tu t'appelles?
Comment t'appelles-tu?

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Combien
 Tu manges combien de fruits par jour?
Combien de fruits est-ce que tu manges par jour?
Combien de fruits manges-tu par jour?

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Que / quoi
Tu fais quoi?
Qu'est-ce que tu fais?
Que fais-tu?

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Qui
Tu cherches qui?
Qui est-ce que tu cherches
Qui cherches-tu?

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

A vous de jouer!!

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Comment tu t'appelles?
Comment est-ce que tu t'appelles?
Tu t'appelles comment?
gewone volgorde + vraagwoord
vraagwoord + gewone volgorde
vraagwoord + est-ce que + gewone volgorde

Slide 33 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

quand
comment
pourquoi
combien
qu'est-ce que
waar
waarom
wanneer
hoe
wat
hoe veel

Slide 34 - Sleepvraag

Zoek de vertaling van de vraagwoorden. Sleep de blauwe kaders op de rode.
Maak de juiste combinaties van de vraagwoorden.
wie
wat
waar
wanneer
hoe
hoe veel
waarom
combien
qui
qu'est-ce que
quand
comment
pourquoi

Slide 35 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk vraagwoord zoeken we?
..... tu as? J'ai mal au ventre.
A
qui
B
comment
C
quand
D
qu'est-ce que

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk vraagwoord zoeken we?
Tu habites ....? à Eindhoven.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk vraagwoord zoeken we?
.... ça coûte? Dix euros.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk vraagwoord zoeken we?
Ton anniversaire est ....? C'est le 5 mars.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

...... tu aimes le français?
Parce que c'est facile.

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Tu as ...... de frères?
J'ai deux petits frères.

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Tu vas visiter la France ......?
Je vais visiter la France demain.

Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

..... tu vas à l'école?
Je vais en vélo.

Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Tu vas au concert avec ....?
Je vais au concert avec Anouar.

Slide 44 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

...... tu manges?
Je ne mange rien.

Slide 45 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk vraagwoord zoeken we?
..... tu t'appelles? Je m'appelle Robin.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geen vragen meer?
Werk verder in je boek.

Ga naar blz. 36
Maak opdracht 30cd + 31abcd

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies