D2BTh6 B3a Geslachtelijke voortplanting

D2BTh6 B3
Geslachtelijke voortplanting
Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

D2BTh6 B3
Geslachtelijke voortplanting
Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a. 

Slide 1 - Tekstslide

Wat heeft erfelijkheid met geslachtelijke voortplanting te maken?

Slide 2 - Woordweb

Huiswerk

Handboek: Lezen blz. 73 t/m 75

Werkboek: Maak opdracht 15 t/m 19 (blz. 81 t/m 83)

Test jezelf

Slide 3 - Tekstslide

Kleur van het haar
Homozygoot - Heterozygoot
De kleur van het haar is een erfelijke eigenschap. Elke lichaamscel van de mens bevat een genenpaar dat informatie bevat over de haarkleur.
Sommige mensen hebben een genenpaar dat 
2 genen heeft voor zwart haar. Sommige 1 gen voor zwart haar en 1 gen voor blond haar.
Er kunnen ook mensen zijn met 2 genen voor blond haar. Een genenpaar voor een erfelijke eigenschap kan dus uit 2 gelijke genen of 2 ongelijke genen bestaan.
homozygoot: 2 genen gelijk
heterozygoot: 2 genen ongelijk

Slide 4 - Tekstslide

Genenparen
Een DNA-verwantschapstest onderzoekt genenparen die ongelijk zijn. De helft van een genenpaar is afkomstig van de moeder, de andere helft van de vader.  

Als een genenpaar ongelijk is, kan worden uitgezocht welk gen van de vader of moeder komt.
Genenpaar: 2 gelijke genen
Homozygoot

1
Genenpaar: 2 ongelijke genen
heterozygoot
2
Genenpaar: 2 gelijke genen
Homozygoot

3
Genenpaar: 2 ongelijke genen
Heterozygoot
4
Genenpaar: 2 gelijke genen
Homozygoot
5
van...
bijv. van moeder
van...
bijv. van vader

Slide 5 - Tekstslide

Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 6 - Quizvraag

Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van .......................
A
innesteling
B
dat de eicel die de zaadcel binnendringt
C
bevruchting
D
de invloed van het milieu

Slide 7 - Quizvraag

Erfelijke eigenschap 'lol'
Onzin natuurlijk maar ...
Als een erfelijke eigenschap zou zijn: Altijd lol of nooit lol
Dán zie je hier het fenotype: altijd lol

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoel
Je weet dat genen in paren voorkomen.

Je weet dat een genenpaar voor een erfelijke eigenschap uit twee gelijke genen kan bestaan (homozygoot) of twee ongelijke genen (heterozygoot).


Slide 9 - Tekstslide

Geslachtelijke voortplanting
Bij geslachtelijke voortplanting smelten 2 geslachtscellen samen waardoor een nieuw organisme ontstaat. 

In een lichaamscel komen genenparen voor maar in een geslachtscel zit van dat genenpaar maar één gen. 

In de afbeelding zie je een lichaamscel van een man met 3 chromosoomparen met een genenpaar met twee ongelijke genen. Daarvan komt telkens één gen in een zaadcel. 
Welke waar in komt, is toeval.  Je ziet 4 zaadcellen.

Ook bij de eicellen van de vrouw bepaalt het toeval welk gen in een eicel komt. 

Er ontstaan op deze manier veel verschillende genotypen.


Ook bij de eicellen van de vrouw zijn er veel verschillende genotypen.

Het antwoord vind je op een van de volgende slides

Slide 10 - Tekstslide

Op een chromsoom van een zaadcel ligt de informatie van de oogkleur en de lichaamsbouw.
In welke van onderstaand weefsel zullen we later bij het kind deze informatie NIET terugvinden?
A
huidcel
B
de eicel
C
darmcel
D
levercel

Slide 11 - Quizvraag

Vanaf welk moment
staat je genotype vast?
A
vanaf de geboorte
B
vanaf de bevruchting
C
komt nooit echt tot stand want het verandert steeds
D
vanaf ongeveer de puberteit o.i.v. de hormonen

Slide 12 - Quizvraag

Geslachtelijke voortplanting
Omdat er veel mogelijkheden zijn,
is er bij geslachtelijke voortplanting veel variatie in de genotypen van de nakomelingen. 

De fenotypen verschillen daardoor ook 
veel van elkaar.
Antwoorden: variatie in het genotype 
bij de zaadcellen  (een van de vorige slides)

Slide 13 - Tekstslide

Bij een kikker bevatten bepaalde cellen per kern
in totaal 13 chromosomen.

Zijn deze cellen geslachtscellen of lichaamscellen?

In lichaamscellen komen chromosomen in paren voor.
Altijd een even aantal.
A
geslachtscellen
B
lichaamscellen
C
kun je niet weten
D
dat kan beide zijn

Slide 14 - Quizvraag

Dave zegt: De informatie van een genenpaar is altijd gelijk

Jarco zegt: De geslachtscellen van een vrouw hebben allemaal hetzelfde genotype
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
Dave : waar Jarco: nietwaar
D
Dave: nietwaar Jarco: waar

Slide 15 - Quizvraag

Merle zegt: Op elk chromosoom ligt 1 gen

Sencer zegt: Chromosomen komen in lichaamscellen in paren voor
A
Beide waar
B
Beide nietwaar
C
Merle waar
D
Sencer waar

Slide 16 - Quizvraag

Leerdoel

Je kunt uitleggen hoe het komt dat er veel verschillende genotypen ontstaan na de bevruchting.

Je gebruikt bij de uitleg de woorden 
chromosomenpaar - genenpaar met twee ongelijke genen - genenpaar met gelijke genen - zaadcel - eicel.

Slide 17 - Tekstslide

Tweelingen
Meestal komt er bij de ovulatie één eicel vrij uit de eierstok. ALS er twee eicellen vrijkomen, kunnen deze beide bevrucht worden. Elk door een andere zaadcel. De bevruchte eicellen ontwikkelen zich dan tot twee babys. We noemen dat een twee-eiïgetweeling. Ze ontstaan door de bevruchting van twee eicellen. Beide hebben een verschillend genotype.

Een tweeling kan ook ontstaan uit één bevruchte eicel. 
Dat gebeurt doordat de bevruchte eicel tijdens de eerste delingen van elkaar losraakt. De twee klompjes cellen ontwikkelen zich vanuit die ene bevruchte eicel tot twee baby's. Ze hebben hetzelfde genotype, het is een één-eiïge tweeling.

Zie je één-eiïge of twee-eiïge tweelingen in de afbeeldingen?
Twee-eiig
1
Niet vanwege de kleur van het haar (kleurspoeling verandert het genotype niet).
Twee-eiige tweeling vanwege andere waarneembare verschillen.
Bijv. de vorm van de neus / kleur van de ogen.
2
Twee-eiig of Een-eiïg
Deze jongens lijken wel HEEL VEEL op elkaar: één-eiïg
3
Deze jongens lijken wel HEEL VEEL op elkaar: één-eiïg
Luuk en Siem de Jong, voetballers
4
Deze meiden lijken wel HEEL VEEL op elkaar: één-eiïg
Copy - Paste
Hetzelfde genotype

5
?

Slide 18 - Tekstslide

Eén-of twee-eiïg
  en wat weet je van het genotype?

 Leguit 
wat je ziet op de afbeeldingen
Twee-eiige tweeling
Ontstaat uit twee eicellen die beide door een zaadcel bevrucht worden.
Links in de afbeelding zie je twee eicellen die bevrucht zijn.
2
Een-eiige tweeling
Ontstaat uit één eicel die door een zaadcel bevrucht wordt en die tijdens de eerste deling losraakt.
1
Genotype gelijk
3
Genotype verschillend
4
Tweelingen

Slide 19 - Tekstslide


Fons zegt: Twee-eiige tweelingen hebben allebei hetzelfde genotype

Maarten zegt: Een-eiige tweelingen hebben allebei hetzelfde fenotype
A
Beide waar
B
Beide nietwaar
C
Fons: waar Maarten: nietwaar
D
Fons: nietwaar Maarten: waar

Slide 20 - Quizvraag

Kijk naar de afbeelding!
Wat is waar?
A
één-eiïge tweeling hetzelfde genotype
B
een eiïge tweeling verschillend genotype
C
twee-eiïge tweeling hetzelfde genotype
D
twee-eiïge tweeling verschillend genotype

Slide 21 - Quizvraag

Kijk naar de afbeelding!
Een tweeling.
Wat is waar?
A
één-eiïge tweeling hetzelfde genotype
B
een eiïge tweeling verschillend genotype
C
twee-eiïge tweeling hetzelfde genotype
D
twee-eiïge tweeling verschillend genotype

Slide 22 - Quizvraag

Zet in de juiste volgorde
van klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel

Slide 23 - Quizvraag

Menno zegt: De celkern van een levercel bevat de complete informatie voor al je erfelijke eigenschappen.

Annie zegt: Een gen bevat de informatie voor meerdere erfelijke eigenschappen.
A
Beide waar
B
Beide nietwaar
C
Menno: waar Annie: nietwaar
D
Menno: nietwaar Annie: waar

Slide 24 - Quizvraag

Geslachtelijke voortplanting
wat weet je nu?

Slide 25 - Woordweb

Leerdoel voor de komende 
lessen (niet in het boek)
Je weet hoe je heterozygoot noteert.

Je kent de genotypen die mogelijk 
met A en a.

Je kent de symbolen voor 
mannelijk - vrouwelijk

Je kunt kruisingsschema's maken en daaruit conclusies trekken.

Slide 26 - Tekstslide

mannelijk
Chromosomen van een plant 
R Gen: bloemkleur
L Gen: stengellengte
1
vrouwelijk
Chromosomen van een plant 
R Gen: bloemkleur
L Gen: stengellengte
1
Bevruchting
Veel combinaties mogelijk
Welke?
3

Slide 27 - Tekstslide

Stamcellen en celdeling
Stamcellen zijn jonge cellen, nog zonder een speciale taak/vorm. Alle lichaamscellen bevatten alle genen/eigenschappen maar bepaalde genen 'zijn uitgezet' en andere 'staan aan'. Dat maakt het verschil tussen een spiercel en een darmcel. 

Zenuwcellen delen zich niet.
(een dwarsleasie is niet te genezen).

Veroudering:
Een cel kan zich een beperkt aantal keren delen. Daarna kan het lichaam zich niet meer regenereren. Daardoor worden mensen ouder/oud. De huid vernieuwt zich (bijna) niet meer en het hart kan gaan falen in zijn werking. 
De lever/nier etc. heeft dan meer moeite te functioneren.

Slide 28 - Tekstslide

Leg uit

Slide 29 - Tekstslide