RAVJ 3.1 t/m 3.3

RAVJ 3.1 t/m 3.3
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

RAVJ 3.1 t/m 3.3

Slide 1 - Tekstslide

Welkom
4 havo ECONOMIE  ||  2024-2025

Slide 2 - Tekstslide

Programma
  • Vorige les
  • Theorie
  • Lesdoelen
  • Aan de slag

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les
  • Afspraken stabiliteitspact noemen. 
  • Met behulp van overheidsuitgaven en overheidsontvangsten het overheidstekort en de toename van de staatsschuld berekenen. 
  • Stroomgrootheden en voorraadgrootheden onderscheiden. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat doet de overheid?
De overheid voert beleid op het punt dat de economie op het top- of dieptepunt is van de cyclus. Dit om de economie te sturen. Tijdens een laagconjunctuur voert de overheid anticyclisch beleid, zoals:



Voorbeeld
Gevolg
Verlagen van de belastingen voor inwoners
Hoger besteedbaar inkomen voor inwoners
Verhogen van overheids-bestedingen, zoals nieuwe infrastructuur
Extra werkgelegenheid, lagere werkloosheid, meer inkomen voor inwoners

Slide 5 - Tekstslide

Wat doet de overheid?
De overheid voert beleid op het punt dat de economie op het top- of dieptepunt is van de cyclus. Dit om de economie te sturen. Tijdens een hoogconjunctuur voert de overheid anticyclisch beleid, zoals:



Voorbeeld
Gevolg
Verhogen van de belastingen voor inwoners
Lager besteedbaar inkomen voor inwoners
Bezuinigingen op uitgaven van de overheid
Het stopzetten van investeringen, waardoor geld wordt bespaard.

Slide 6 - Tekstslide

Als de overheid een financieel tekort heeft en er is sprake van een crisis. Wat gebeurt er dan met het tekort van de overheid als zij een anticyclisch beleid voeren?

Slide 7 - Open vraag

De overheid in crisis & afspraken
Financiële crisis
  • Overheid geeft meer uit aan bijvoorbeeld uitkeringen & projecten. 
  • De overheid krijgt minder binnen aan belastingen. 
Stabiliteits- en groeipact
  • Overheidstekort --> 3% van het bbp
  • Staatsschuld --> 60% van het bbp. 

Slide 8 - Tekstslide

Relatie overheidssaldo en schuld
De overheidsschuld neemt toe met een overheidstekort. 
De overheidsschuld neemt af met een overheidsoverschot. 

Slide 9 - Tekstslide

Van landen in de eurozone mag de staatsschuld niet hoger zijn dan 60% van het bruto binnenlands product. Nederland heeft een bbp van € 678 miljard en een staatsschuld van € 480 miljard. Bereken de staatsschuld als percentage van het bbp.
A
29,2%
B
41,3%
C
70,8%
D
141,3%

Slide 10 - Quizvraag

Wanneer de overheid aflost op de staatsschuld. Wat voor gevolgen heeft dat op de rentekosten op de staatsschuld
A
Deze worden hoger
B
Deze blijven gelijk
C
Deze worden lager

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de EMU?
A
Alle landen binnen Europa
B
Alle landen binnen de Europese Unie
C
Alle landen die met de euro betalen

Slide 12 - Quizvraag

Inhoud stabiliteits- en groeipact
EMU-landen
Waarschuwing bij overtreding van de norm.
Boete
Overheidstekort = begrotingstekort
  • Uitgaven zijn groter dan de inkomsten.
  • Stroomgrootheid --> gemeten over een periode. 

Slide 13 - Tekstslide

Overheidsuitgaven bestaan uit overheidsbestedingen en overdrachtsuitgave.

Overheidsbesteding

Overheidsconsumptie en overheidsinvesteringen.

Overdrachtsuitgave

Betalingen waarvoor de ontvanger geen tegenprestatie hoeft te leveren.

Bijvoorbeeld uitkeringen

Slide 14 - Tekstslide

Wat zijn GEEN inkomsten voor de overheid?
A
Belastingen
B
Premies
C
Accijnzen
D
Subsidies

Slide 15 - Quizvraag

Staatsschuld
Voorraadgrootheid --> gemeten op een bepaald moment.
De overheid moet lenen
  • Banken
  • Andere bedrijven
  • Pensioenfondsen
  • Particulieren
--> obligatie

Slide 16 - Tekstslide

Wat houd een staatsobligatie in?

Slide 17 - Open vraag

stroomgrootheid
voorraadgrootheid
inkomen
consumptie
werkloosheid
loon
vermogen

Slide 18 - Sleepvraag

Aan de slag
Maken H3.1 t/m 3.3
Zachtjes overleggen! / Aan docent vragen
Klaar? Nakijken
Niet af? Huiswerk!


Slide 19 - Tekstslide