1. Je kunt de werkwoorden avoir + être in de présent vervoegen.
2. Je kunt een regelmatig werkwoord op -er vervoegen in de présent en in de passé composé
3. Je kunt le garçon / la fille/ l'enfant in het meervoud zetten
4. Je kunt een bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm zetten.