los pronombres

Los pronombres
1. persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp 
2. wederkerende voornaamwoorden
3. het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
4. het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp
5. bezittelijke voornaamwoorden
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Los pronombres
1. persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp 
2. wederkerende voornaamwoorden
3. het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
4. het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp
5. bezittelijke voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

1. persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp
yo
ik
jij
él / ella / usted
hij / zij / u
nosotros (-as)
wij
vosotros (-as)
jullie
ellos / ellas / ustedes
zij mv / u mv

Slide 2 - Tekstslide

2. wederkerende voornaamwoorden
optioneel
verplicht
yo
me
te
él / ella / usted
se
nosotros
nos
vosotros
os
ellos / ellas / ustedes
se

Slide 3 - Tekstslide

het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp vs het persoonlijk voornaamwoord als meewerwerp
pers.vnw. LV
pers. vnw. MV
me
me
te
te
lo / la
le
nos
nos
os
os
los / las
les

Slide 4 - Tekstslide

5. bezittelijke voornaamwoorden
mijn
mi - mis
jouw
tu - tus
zijn / haar / uw
su - sus
ons / onze
nuestro (-a / -os / -as)
jullie
vuestro (-a / -os / -as)
hun
su - sus

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht pronombres

Vul de juiste variant in 
(let op; alles pronombres worden door elkaar gebruikt!)

Slide 6 - Tekstslide

¿Has traído los papeles? Sí, ... he traído
A
les
B
los

Slide 7 - Quizvraag

¿Cómo se llama ... (jullie) perro?
A
vuestro
B
su

Slide 8 - Quizvraag

¿ ... has comprado la revista para Juan?
A
la
B
le

Slide 9 - Quizvraag

A ... no me gusta la naranja.
A
B
me

Slide 10 - Quizvraag

¿Quieres también un bocadillo? Ahora ... ... compro
A
se lo
B
te lo

Slide 11 - Quizvraag

Nu in zinsverband:
 
A (1. zijn) hermana (2) gusta mucho la paella. (3. zij) (4) prepara todos los fines de semana.

¿Quiénes son (5. zij - mannelijk)? Son (6. mijn) primos, no (7) he visto en mucho tiempo.

¿Quieréis que (8) compre un pan a vosotros también? Ahora (9) (10) pregunto.



Slide 12 - Tekstslide

Verbeter de zin:
Le doy el regalo a mis hermanos

Slide 13 - Open vraag

Verbeter de zin:
Está haciéndolanos.

Slide 14 - Open vraag

Verbeter de zin:
No son su perros, son míos.

Slide 15 - Open vraag

Verbeter de zin:
Se lo digo siempre a vosotros.

Slide 16 - Open vraag

Verbeter de zin:
¿Os han llamado? Sí, pero solo para decirnos que ya os habían ido.

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide