VEI M4 12.1 Enzymen 2023 2024

Thema 12
Voeding en vertering
 
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Thema 12
Voeding en vertering
 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt de werking van enzymen beschrijven

  • Je kunt beschrijven welke rol bacteriën en schimmels spelen bij de voedselproductie en bij voedselbederf

  • Je kunt manieren kunnen noemen waarop voedsel kan worden geconserveerd

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Begrippen 12.1 Enzymen
conserveermiddel     Stof die een voedingsmiddel langer houdbaar maakt.
conserveren                 Voedsel langer houdbaar maken.
enzym                              Eiwit dat reacties versnelt zonder zelf te worden verbruikt.
enzymactiviteit            Snelheid waarmee een enzym een reactie versnelt.
optimumkromme       Diagram van de enzymactiviteit met een minimum, een optimum en een maximum. 
optimumtemperatuur   Temperatuur waarbij de enzymactiviteit optimaal (het snelst) is.
pasteuriseren              Een product gedurende korte tijd verhitten tot 72 °C.
pH                                     Een lage pH betekent een hoge zuurgraad.
steriliseren                   Een product verhitten tot 130–140 °C.
voedselinfectie          Besmetting door ziekmakende bacteriën of schimmels in het voedsel.
voedselvergiftiging  Vergiftiging door giftige stoffen in het voedsel, die vrijkomen bij de afbraak door bacteriën en schimmels.
zuurgraad                     Geeft aan of een stof zuur (pH < 7), neutraal (pH = 7) of basisch (pH > 7) is.


Slide 4 - Tekstslide

Wat doen schimmels en bacteriën (reducenten) in de natuur?
A
Ze doen helemaal niets
B
Ze eten van de planten
C
Ze breken de dode resten van planten en dieren af

Slide 5 - Quizvraag

Hoe kun je voorkomen dat bacteriën en schimmels voedsel gaan bederven?

Slide 6 - Woordweb

Kunnen schimmels en bacteriën ook nuttig zijn? Leg uit!

Slide 7 - Open vraag

Enzymen
  • Enzymen zijn eiwitten die een reactie versnellen 
  • de stofwisselingsprocessen: fotosynthese, verbranding, assimilatie
  • Enzymen worden niet verbruikt
  • Enzymen werken specifiek: één enzym versnelt één bepaald proces (van één stof)

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Enzymactiviteit
De snelheid waarmee een enzym een reactie versnelt = de enzymactiviteit.

Enzymactiviteit is afhankelijk van:
- temperatuur
- zuurtegraad 

Slide 10 - Tekstslide

Blz. 14 in je B-Boek
Maak nu opdracht 1
timer
4:00

Slide 11 - Tekstslide

  • De optimum temperatuur voor spijsvertering in de mens ligt rond 37 graden Celsius.

  • Beneden minimum temperatuur: geen enzymactiviteit, tijdelijk onwerkzaam.
  • Boven maximum temperatuur: geen enzymactiviteit, voorgoed onwerkzaam.

Slide 12 - Tekstslide

Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit bij 30 graden Celsius?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)
D
ze zijn allemaal gelijk

Slide 13 - Quizvraag

Wat verwacht je van de enzymactiviteit bij een koorts temperatuur en waarom?
A
De enzymactiviteit neemt af, de enzymen vallen uit elkaar
B
De enzymactiviteit neemt toe, de enzymen vallen uit elkaar
C
De enzymactiviteit neemt af, de pH is te laag
D
De enzymactiviteit neemt af, de pH is te hoog

Slide 14 - Quizvraag

Werking van een enzym
1. Dit enzym werkt als een schaar.
Zo werken de enzymen bij de spijsvertering, de voedingsstoffen worden zo klein gemaakt dat ze door de darmwand heen in het bloed kunnen worden opgenomen (= spijsvertering)

Zo werken enzymen bijvoorbeeld als er glucose wordt gemaakt in de bladgroenkorrels d.m.v. fotosynthese. Koolstofdioxide en water worden samengevoegd tot glucose met behulp van energie.

Slide 15 - Tekstslide

Verteringssappen
  • Vertering gebeurt met verteringssappen
  • Die verteringssappen worden gemaakt in de verteringsklieren
  • Verteringssappen bevatten enzymen


Slide 16 - Tekstslide

Maak nu opdracht 2
timer
4:00

Slide 17 - Tekstslide

Voedselbederf
  • Ons voedsel bestaat grotendeels uit dode resten van organismen.
  •   Schimmels en bacteriën breken dode resten van organismen af.
  • Enzymen in schimmels en bacteriën versnellen dit proces. 

Bij optimale omstandigheden (warm, vochtig) gaat dit het snelst.
Je voedsel bederft dan.

Slide 18 - Tekstslide

Schimmels en bacteriën: soms schadelijk
  • Kunnen voedselbederf veroorzaken.
  • Voedselvergiftiging: ontstaat vaak door het eten van voedsel dat met bacteriën is besmet, bijv. Salmonella.


Slide 19 - Tekstslide

Levensvoorwaarden micro-organismen
Voorkomen voedselbederf
(Conserveren)
  • Water
  • Zuurstof
  • Temperatuur
  • Maak de omstandigheden voor bacteriën en schimmels ongunstig:
  • Lage temperatuur
  • Droge omgeving
  • Zuurgraad (pH) veranderen

Slide 20 - Tekstslide

Voedsel conserveren
Betekenis conserveren: Verduurzamen,  in goede conditie bewaren.
Omstandigheden voor bacteriën en schimmels ongunstig gemaakt.
Manieren om te conserveren:
  1. Invriezen
  2. Pasteuriseren
  3. Steriliseren
  4. Vacuüm verpakken
  5. Drogen
  6. Toevoegen van conserveermiddelen

Slide 21 - Tekstslide

CONSERVEREN
Manier van conserveren
Wat is het?
Wat doet het?
1A   Koel bewaren
+/- 4 graden celcius 
Enzymen tijdelijk niet werkbaar
1B   Invriezen
- 18 graden celcius 
Enzymen langer niet werkbaar, nog langer houdbaar.  
2     Pasteuriseren
tot 72*c verhitten
Groot deel bacteriën/schimmels dood, maar niet allen. 
3     Steriliseren
130*c-140*c verhitten
Enzymen werken niet meer, smaak veranderd. Lang houdbaar.
4     Drogen
Al het water onttrekken
Schimmels/Bacteriën hebben water nodig om te leven. 
5A   Inblikken
Eerst verhitten dan luchtdicht verpakken.
Schimmels/Bacteriën hebben lucht nodig om te leven. 
5B   Vacuüm verpakken
Alle lucht uit verpakking zuigen
Schimmels/Bacteriën hebben lucht nodig om te leven. 
6A    Natuurlijk conserveermiddel
Suiker, Zout en Zuur
Schimmels/Bacteriën kunnen niet goed meer leven.
Suiker: haalt vocht weg uit schimmels/bacteriën. 
Zout:  haalt vocht uit alles.  
Zuurgraad: Enzymen niet werkbaar. 

Slide 22 - Tekstslide

Verse melk
  •  Pasteuriseren


  • de melk wordt verhit tot 72 graden
  • veel micro-organismen gaan dood

Slide 23 - Tekstslide

Wijn en bier
  • Alcohol


  • Door de alcohol worden micro-organismen gedood

Slide 24 - Tekstslide

Lang houdbare melk


  • Steriliseren


  • de melk wordt een tijdje verhit op 130-140 graden
  • alle micro-organismen gaan dood


Slide 25 - Tekstslide

zilveruitjes
  • Zuur


  • Te zuur voor de micro-organismen om in te leven

Slide 26 - Tekstslide

blikje ananas
  • Suiker


  • Te veel suiker voor de micro-organismen om in te leven

Slide 27 - Tekstslide

Koffie
  • Vacuum


  • Er is geen lucht dus geen zuurstof, dus de micro-organismen kunnen er niet leven (ook geen water)

Slide 28 - Tekstslide

Cup a soup, rozijnen


  • Drogen


  • er is geen water, dus micro-organismen kunnen er niet leven

Slide 29 - Tekstslide

Olijven
  • Zout


  • Te zout, daar kunnen geen micro-organismen in leven

Slide 30 - Tekstslide

Voedselvergiftiging of een voedselinfectie

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Aanvulling
  • Kunstmatige conserveringsmiddelen
  • additieven: kunstmatige kleur- geur- en smaak stoffen


Maak nu opdracht 2, 3 en de samenvatting.
Huiswerk: Maak opdracht 5, 6 en 7 in je schrift.
Gebruik hele zinnen!
timer
30:00

Slide 33 - Tekstslide

Noteer 3 dingen die je deze les hebt geleerd

Slide 34 - Open vraag

Welke manier van conserveren: water uit het voedsel halen
A
Pasteuriseren
B
Steriliseren
C
Invriezen
D
Drogen

Slide 35 - Quizvraag

Door welke conserveringsmanier gaan micro-organismen dood?
A
Invriezen
B
Steriliseren
C
Drogen
D
Suiker toevoegen

Slide 36 - Quizvraag

Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)
D
ze zijn allemaal gelijk

Slide 37 - Quizvraag

Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit bij 30 graden Celsius?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)
D
ze zijn allemaal gelijk

Slide 38 - Quizvraag

Verteringssappen bevatten enzymen. Wat zijn enzymen?
A
Stoffen die maagsap produceren
B
Alle onverteerbare stoffen
C
Stoffen die processen versnellen
D
Stoffen die de voedselbrij kunnen verplaatsen

Slide 39 - Quizvraag