Welzijn kind en jongere hoofdstuk 4

Welzijn kind en jongere
Hulp en opvang.
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 150 min

Onderdelen in deze les

Welzijn kind en jongere
Hulp en opvang.

Slide 1 - Tekstslide

Startopdracht:
Welke antwoorden horen bij elkaar?

Slide 2 - Tekstslide

Autoritaire Opvoedingsstijl
Democratische opvoedingsstijl
Laissez-faire opvoedingsstijl
Kind moet doen wat de ouder zegt
Kind krijgt geen regels opgelegd
Kind wordt beloond als ze iets goed doet
Ouders verwachten strikte gehoorzaamheid

Slide 3 - Sleepvraag

Doelen:
De leerling weet wat zelfredzaamheid is en hoe je dit stimuleert.
De leerling weet hoe je structuur en een dagritme aanbrengt.
De leerling weet wat fysieke en sociale veiligheid is.
De leerling kan een dagrapportage opstellen.

Slide 4 - Tekstslide

Zelfredzaamheid:
Zelfredzaamheid: je kan voor jezelf zorgen.
Het is belangrijk dat kinderen leren kiezen en beslissingen kunnen nemen.
Stimuleren=aanmoedigen.
Het is belangrijk om kinderen te stimuleren.

Slide 5 - Tekstslide

Zelfredzaamheid:

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Dagritme:

Slide 8 - Tekstslide

Dagritme:
Dagritme: vaste dagindeling.

Rituelen: onderdelen komen steeds op dezelfde manier terug. Rituelen zorgen voor structuur, overzicht,  veiligheid en rust.

Slide 9 - Tekstslide

Rituelen:

Slide 10 - Tekstslide

Veiligheid:
Veiligheid is het belangrijkste in de begeleiding van kinderen en jongeren.
Fysieke veiligheid: veilig voelen tussen spullen en ruimte.
Sociale veiligheid: in de omgang met mensen.

Slide 11 - Tekstslide

Veiligheid:

Slide 12 - Tekstslide

Veiligheid:
Sociale veiligheid: veilig voelen in de omgang met mensen.

Duidelijke regels over gedrag kan mensen helpen om zich veilig te voelen.

Slide 13 - Tekstslide

Rapporteren:

Slide 14 - Tekstslide

Rapporteren:
Rapporteren: schriftelijk of mondeling overbrengen van informatie die belangrijk is.

Slide 15 - Tekstslide

Rapporteren:
Denk na over de volgende dingen:
 voor wie is de rapportage
 wat je ziet
 wat je hebt gedaan 
waarom je dat op die manier hebt gedaan

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht:
Lezen blz. 187 t/m 192.
Onderstreep de belangrijkste begrippen en zinnen.
Maken: opdracht 4.01, 4.02, 4.03, 4.04, 4.05 en  4.07 (blz. 189 t/m 197).

Slide 17 - Tekstslide

Wat is zelfredzaamheid?
A
Als je jezelf kan redden op alle gebieden van het algemene dagelijks leven (ADL)
B
Als je je zelf kan redden als je een ongeluk hebt gehad
C
Als je weet wat het nodig is om zelf dingen te kunnen doen
D
Mensen helpen in het dagelijks leven die dat niet kunnen

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent fysieke veiligheid?
A
dat je heel fit bent
B
dat je je altijd veilig voelt
C
dat je je veilig voelt tussen je spullen
D
dat je je veilig voelt bij jouw vrienden

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent sociale veiligheid?
A
niet schelden, niet agressief zijn
B
dat je je fit voelt
C
dat je veilig rijdt in het verkeer
D
dat je op tijd op school bent

Slide 20 - Quizvraag

Wat is rapporteren?
A
Informatie doorgeven aan collega
B
Belangrijke dingen onthouden
C
Notities bijhouden in je mobiel
D
Schriftelijk informatie vastleggen

Slide 21 - Quizvraag

Wat is stimuleren?
A
Negatief benaderen
B
Positief benaderen
C
Simpel
D
Aanmoedigen

Slide 22 - Quizvraag

Opdracht:
Uitleg opdracht 4.06 (blz. 193 t/m 196).
Invullen: objectief, respectvol, kort, anderen moeten het kunnen begrijpen, alles moet erin staan, datum noemen, netjes en leesbaar.
 

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht:
Uitvoeren opdracht 4.06 (blz. 193 t/m 196).

 

Slide 24 - Tekstslide

Welke zin uit de dagrapportage is subjectief?
A
Hij heeft gezellig met mij gekletst.
B
Hij heeft na het ontbijt een pijnstiller genomen
C
Hij heeft twee boterhammen gegeten.
D
Hij werd om 08:15 wakker gemaakt.

Slide 25 - Quizvraag

In een revalidatiecentrum wordt elke dag van iedere cliënt een
dagrapportage gemaakt. Welke zin uit de rapportage is subjectief?




A
Hij werd om 08:15 wakker gemaakt.
B
Hij heeft twee boterhammen gegeten.
C
Hij heeft gezellig met mij gekletst.
D
Hij heeft na het ontbijt een pijnstiller genomen.

Slide 26 - Quizvraag

Opdracht deelopdracht:
Uitleg deelopdracht 3 (blz. 69 t/m 72).
Maken opdracht 3.

Slide 27 - Tekstslide

Opdracht deelopdracht:
Uitleg deelopdracht 6 (blz. 79 t/m 80).
Maken opdracht 6.01.

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht:
Ga naar de uitgeversgroep boek welzijn, kind en jongere.
Oefen de combinatievraag van hoofdstuk 4.
Oefen samen de flitskaarten van hoofdstuk 4.

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht deelopdracht:
Uitleg deelopdracht 7 (blz. 85 t/m 87).
Maken opdracht 7.01 en 7.02.

Slide 30 - Tekstslide

Afsluiting:
Wat heb je geleerd?
Huiswerk.
PTA 1: vrijdag 7-11 hoofdstuk 1 t/m 5
PTA 2: 28-11 hoofdstuk 6 t/m 8

Slide 31 - Tekstslide