Grammar E

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:

past simple
present perfect
past continuous
Doel:

je kan praten over dingen in het verleden
je kan herkennen dat iemand anders het over het verleden heeft.

Slide 2 - Tekstslide

pagina 91 in je tekstboek.

Slide 3 - Tekstslide

past simple
hele werkwoord +ed

voor iets wat in het verleden is gebeurd.

Ik heb gisteren gelopen.
I walked yesterday.

Slide 4 - Tekstslide

past simple
A
hele werkwoord +ed
B
hele werkwoord +s
C
hele werkwoord +es
D
hele werkwoord +t

Slide 5 - Quizvraag

I ... in a store.
(ik werkte in een winkel.)
A
works
B
workes
C
workt
D
worked

Slide 6 - Quizvraag

present perfect
have/has + voltooid deelwoord

in het verleden begonnen en nu nog bezig.
iets waar nu het resultaat nog van te merken is.
ervaringen tot nu toe.


Slide 7 - Tekstslide

in het verleden begonnen en nu nog bezig.
Erik has lived there since December.

iets waar nu het resultaat nog van te merken is.
she can't walk; she has broken her leg.

ervaringen tot nu toe.
I have never swum in a pool.

Slide 8 - Tekstslide

present perfect
A
to be + voltooid deelwoord
B
have/has + voltooid deelwoord
C
hele werkwoord +ed
D
hele werkwoord +s

Slide 9 - Quizvraag

past simple
A
hele werkwoord +es
B
hele werkwoord +ed
C
hele werkwoord +s
D
hele werkwoord +t

Slide 10 - Quizvraag

past simple
present perfect
in het verleden gebeurd en nu klaar
iets wat in het verleden is begonnen en nog bezig is
ervaringen tot nu toe
het resultaat is nu nog steeds te merken

Slide 11 - Sleepvraag

past continuous
was/were + stam+ing
je gebruikt deze in een zin om 2 verschillende dingen aan te geven
I was walking when I saw a dog.
was walking = lang
saw = kort

Slide 12 - Tekstslide

I ... ... when he came in.
(Ik was aan het werk toen hij binnenkwam.)
A
was works
B
am worked
C
am working
D
was working

Slide 13 - Quizvraag

He ... ... away when he fell.
(Hij was aan het rennen toen hij viel.)
A
runned
B
ran
C
was running
D
was ran

Slide 14 - Quizvraag

opdracht 12
10 min en dan samen nakijken.
pagina 59 in je werkboek.
timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

opdracht 13
10 min en dan samen nakijken
pagina 60 in je werkboek
timer
10:00

Slide 16 - Tekstslide