THS Groene chemie 5 H/V

Groene chemie
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Groene chemie

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Inkadering
  • 12 principes (binas 97F)
  • Rendement
  • Atoomeconomie
  • E-factor

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Wat is het doel van Heineken met al deze aanpassingen?
A
groene energie gebruiken
B
het sluiten van grondstof kringlopen
C
klimaatneutrale brouwerij worden
D
goedkoper bier brouwen

Slide 4 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met 'de ketenpartners' die mee zullen moeten bewegen?
A
de bedrijven die bier afnemen van de brouwerij
B
de bedrijven die de kroonkurken voor de flesjes leveren
C
de bedrijven die energie leveren voor het brouwproces
D
de bedrijven die het transport van grondstoffen en product verzorgen

Slide 5 - Quizvraag

12 Principes van de groene chemie
  • De industrie moet zoveel mogelijk rekening houden met mens en milieu.
  • Hierbij wordt gebruik gemaakt van 12 principes van de groene chemie.
  • Binas 97F

Slide 6 - Tekstslide

Groene chemie
  • De chemische industrie let op duurzaamheid bij productie.
  • Binas Tabel 97F: twaalf uitgangspunten voor groene chemie:
  • Samengevat dat processen:
  1. Veiliger zijn
  2. Minder grondstoffen en energie gebruiken
  3. Zoveel mogelijk gebruik maken van duurzame grondstoffen
  4. Minder vervuiling geven

Slide 7 - Tekstslide

Gebruik de principes van de groene chemie.
Geef aan bij welk(e) principe(s) de volgende stelling hoort:

Het gebruiken van het afval van suikerriet
om een kunststof te maken.
Binas 97F
A
1 (vorming afval vermijden)
B
5 (veiliger oplosmiddelen)
C
3 (minder schadelijke productiemethoden)
D
7 (gebruik hernieuwbare grondstoffen)

Slide 8 - Quizvraag

Geef aan bij welk(e) principe(s)
de volgende stelling hoort:

Fabriek A levert verwarmd water aan fabriek B, die het gebruikt voor het verwarmen van zijn uitgangsstoffen.
Binas 97F
A
8 (reacties in weinig stappen)
B
6 (energie-efficiënt ontwerpen)
C
4 (minder schadelijke stoffen ontwerpen)
D
7 (gebruik van hernieuwbare grondstoffen)

Slide 9 - Quizvraag

Geef aan bij welk(e) principe(s)
de volgende stelling hoort:
Het ontwerpen van plastic tassen die afbreekbaar zijn in het milieu.
Binas 97F
A
6: energie efficiënt ontwerpen
B
10: ontwerpen met oog op afbraak
C
11: tussentijdse analyse tbv voorkomen milieuverontreiniging
D
4: ontwikkelen van minder schadelijke chemische stoffen

Slide 10 - Quizvraag

Rekenen bij groene chemie (97 F + 37H)







12 principes van groene chemie 

Slide 11 - Tekstslide

Atoomeconomie (theoretisch, op basis van RV)
Een optimale atoomeconomie houdt in dat het eindproduct zoveel mogelijk atomen van de in het proces gebruikte beginstoffen bevat. 
-> berekenen op basis van molecuulmassa's (niet vergeten: molverhouding!)

                                                                                                                                  
Atoomeconomie=massa beginstoffenmassa gewenst product

Slide 12 - Tekstslide

Rekenvoorbeeld atoomeconomie
Methanol en ethaanzuur reageren in zuur milieu tot methylethanoaat en water. Zie RV. Bereken de atoomeconomie voor de productie van methylethanoaat.

Slide 13 - Tekstslide

Massa beginstoffen: 32,04 + 60,06 = 92,10
Massa gewenste product: 74,08

Atoomeconomie= 
Massa gewenste product / massa beginstoffen =
(74,08 / 92,10) 0,8043

Slide 14 - Tekstslide

Wat is juist over de atoomeconomie van ijzer(III)chloride in de volgende reactie (max. 30 seconden ):
2Fe+3Cl22FeCl3
timer
0:30
A
0,286
B
0,400
C
1,00
D
ik heb een vraag hierover

Slide 15 - Quizvraag

Wat is juist over de atoomeconomie voor de productie van alcohol in de volgende reactie:
C6H12O62C2H5OH+2CO2
timer
0:30
A
groter dan 1,00
B
gelijk aan 1,00
C
kleiner dan 1,00

Slide 16 - Quizvraag

Bereken de atoomeconomie van de reactie waarbij 2-broombenzeen-1-ol
(= molecuul met ringstructuur rechts)
het gewenste reactieproduct is.
timer
2:00

Slide 17 - Open vraag

Rendement
In de praktijk wordt de maximale 100% vrijwel nooit gehaald
 
-> praktische opbrengst is gegeven in de vraag 
-> theoretische opbrengst berekenen aan de hand van reactievergelijking
Rendement=massa (theoretische opbrengst gewenst product)massa (werkelijke opbrengst gewenst product)100
%

Slide 18 - Tekstslide

Rekenvoorbeeld:
Bij de additie van water aan 1,0 kg propeen ontstaat 0,80 kg propaan-1-ol.
Bereken het rendement van deze reactie.

Rendement = 
(praktische opbrengst / theoretische opbrengst) x 100%

Praktische opbrengst staat in de tekst: 
0,80 kg propaan-1-ol

Theoretische opbrengst moet je uitrekenen!

Slide 19 - Tekstslide

Theoretische opbrengst:
m = 1,0 kg propeen, M = 42,016 gram/mol
n = m / M =  1000 gram / 42,016 = 23,8 mol propeen



Slide 20 - Tekstslide

Theoretische opbrengst:
m = 1,0 kg propeen, M = 42,016 gram/mol
n = m / M =  1000 gram / 42,016 = 23,8 mol propeen

molverhouding 1:1, dus ook 23,8 mol propaan-1-ol
M (propaan-1-ol) = 58,82 gram/mol
m = n x M = 23,8 x 58,82 = 1,4 kg propaan-1-ol volgens theorie; praktijk = 0,80 kg
Rendement = 0,80 / 1,4 x 100% = 57 %

Slide 21 - Tekstslide

Welke bewering is juist over rendement...
A
kan > 100 % zijn
B
heeft een waarde van 0-100 %
C
kan negatief zijn
D
heeft een waarde van 0-1

Slide 22 - Quizvraag

Stel: In 100 g gemalen koffiebonen zit 75 mg cafeïne. Na het koffiezetten met 100 g gemalen koffiebonen zit er 40 mg cafeïne in het filtraat. Bereken het rendement van deze extractie van cafeïne.
A
Rendement = 187,5%
B
Rendement = 53,3%
C
Rendement = 18,8%
D
Rendement = 40%

Slide 23 - Quizvraag

Bij de bereiding van zuurstof onstaat 12 g zuurstof uit 40 g kaliumchloraat. Bereken het rendement.
2KClO32KCl+3O2
K= 39,1  Cl=35,45  O= 16 
A
76,6%
B
30,0%
C
38,3%
D
ik heb een vraag hierover

Slide 24 - Quizvraag

Bereken het rendement voor bereiding ijzer ( RV rechts) als er 12,7 gram ijzer ontstaat uit 20,4 gram ijzer(III)oxide. (2 sign)
timer
3:00

Slide 25 - Open vraag

E-factor
E-factor, Environmental factor, is het aantal kg afval per kg product. 
-> berekenen op basis van RV en  bij massa gewenst product rekening houden met rendement!  (T37H: m werkelijke opbrengst product)


Efactor=m gewenst productm beginstoffenm gewenst product=
m productm afval

Slide 26 - Tekstslide

E-factor rekenvoorbeeld
Bereken de E-factor van de volgende reactie, waarbij natrium het gewenste product is en het rendement 80 % is: 
 

Massa beginstoffen = 2 x 58,443 = 116,886 g
Massa gewenste product = 2 x 22,990 x 80% = 36,784 g

(116,886 - 36,784) / 36,784 = 2,2 (kg afval per kg product)


2NaCl>2Na+Cl2

Slide 27 - Tekstslide

Iemand vertelt je dat de E-factor van een bepaald productieproces 0,5 is. Wat betekent dit?
A
per 0,5 kg product ontstaat 1 kg afval
B
per 0,5 kg product ontstaat 0,5 kg afval
C
per kg product onstaat 0,5 kg afval
D
per kg product ontstaat 1 kg afval

Slide 28 - Quizvraag

Voor de bereiding van stof x gelden de volgende E-factoren:
Proces 1 : E-factor = 0,8 Proces 2 : E-factor = 0,4 .
Welke stelling is juist?
A
proces 1 gebruikt meer energie dan proces 2
B
proces 2 gebruikt meer energie dan proces 1
C
proces 1 gebruikt meer grondstof dan proces 2
D
proces 2 gebruikt meer grondstof dan proces 1

Slide 29 - Quizvraag

Rekenvoorbeeld E-factor
Gegeven is de volgende reactie om maleïnezuuranhydride (C4H2O3) te maken:

C4H8 + 3 O2 -> 3 H2O + C4H2O3
Het rendement van deze reactie is 56%.

Bereken de E-factor.

Slide 30 - Tekstslide

Antwoord
C4H8 + 3 O2 -> 3 H2O + C4H2O3
Het rendement van deze reactie is 56%.
Massa beginstoffen =  56,104 + 3*32,00 = 152,104 g
Massa gewenst product theoretisch = 98,056 g
Massa gewenst product in praktijk = 0,56 * 98,056 = 54,91 g
𝐸−𝑓𝑎𝑐𝑡𝑜𝑟 = (𝑚𝑎𝑠𝑠𝑎 𝑏𝑒𝑔𝑖𝑛𝑠𝑡𝑜𝑓𝑓𝑒𝑛 - 𝑚𝑎𝑠𝑠𝑎 opbre𝑛𝑔𝑠𝑡 𝑝𝑟𝑜𝑑𝑢𝑐𝑡) / (𝑚𝑎𝑠𝑠𝑎 𝑜𝑝𝑏𝑟𝑒𝑛𝑔𝑠𝑡 𝑝𝑟𝑜𝑑𝑢𝑐𝑡 )
E-factor = (152,104 - 54,91) / 54,91 = 1,77


Slide 31 - Tekstslide

Maleinezuuranhydride
Maleinezuuranhydride (C4H2O3)  kan ook worden gemaakt door benzeen (C6H6) te oxideren met zuurstof waarbij er ook koolstofdioxide en water ontstaat. De kloppende reactievergelijking is:
2 C6H6 (l) + 9 O2 (g) --> 2 C4H2O3 (s) + 4 CO2 (g) + 4 H2O (l)
Uit 100 kg benzeen ontstaat 100 kg maleïnezuuranhydride.
Bereken de atoomeconomie, het rendement en de E-factor

Slide 32 - Tekstslide


Uit 100 kg benzeen ontstaat 100 kg maleïnezuuranhydride.
Bereken de atoomeconomie , het rendement en de E-factor.
Voer de E-factor in
2 C6H6 (l) + 9 O2 (g) -> 2 C4H2O3 (s) + 4 CO2 (g) + 4 H2O (l)

Slide 33 - Open vraag

antwoorden
atoomeconomie 0,441(5)
rendement 79,7%
E-factor 1,84

Slide 34 - Tekstslide

Ik kan rekenen aan rendement, atoomeconomie en E-factor
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Hoeveel oude mobiele telefoons liggen er bij jou thuis?
06

Slide 38 - Poll

Slide 39 - Tekstslide

0

Slide 40 - Video

Wat is de atoomeconomie van de reactie:

CO+2H2CH3OH
A
33 %
B
66 %
C
50 %
D
100 %

Slide 41 - Quizvraag


Bereken de atoomeconomie voor de vorming van calciumoxide uit calciumcarbonaat. De bijbehorende reactievergelijking is: CaCO3 --> CaO   +  CO2
timer
3:00

Slide 42 - Open vraag

Voorbeeld
Bij de productie van 1,2-dichloorethaan uit 1,0 ton etheen, waterstofchloride en zuurstof ontstaat 1,5 ton 1,2-dichloorethaan. 

2 C2H4 + 4 HCl + O2 -> 2 C2H4Cl2 + 2 H2O

Bereken de atoomeconomie.

Slide 43 - Tekstslide

Antwoord
2 C2H4 + 4 HCl + O2 -> 2 C2H4Cl2 + 2 H2O

Massa gewenst product = 2*98,95 = 179,9 g
Massa beginstoffen = 2*28,05 +4*36,458 + 32,00 = 233,9 g
𝐴𝑡𝑜𝑜𝑚𝑒𝑐𝑜𝑛𝑜𝑚𝑖𝑒=(𝑚𝑎𝑠𝑠𝑎 𝑔𝑒𝑤𝑒𝑛𝑠𝑡 𝑝𝑟𝑜𝑑𝑢𝑐𝑡)/(𝑚𝑎𝑠𝑠𝑎 𝑏𝑒𝑔𝑖𝑛𝑠𝑡𝑜𝑓𝑓𝑒𝑛)∙100%
Atoomeconomie = 179,9 / 233,9 * 100 = 85 %

Slide 44 - Tekstslide

Voorbeeld
Bij de productie van 1,2-dichloorethaan uit 1,0 ton etheen, waterstofchloride en zuurstof ontstaat 1,5 ton 1,2-dichloorethaan. 

2 C2H4 + 4 HCl + O2 -> 2 C2H4Cl2 + 2 H2O

Bereken het rendement.

Slide 45 - Tekstslide

Antwoord
2 C2H4 + 4 HCl + O2 -> 2 C2H4Cl2 + 2 H2O
1,0 ton etheen = 1,0*106 g etheen
1,0*106 / 28,05 g/mol = 3,6*104 mol etheen
Molverhouding 1:1 dus max 3,6*104 mol 1,2-dichloorethaan.
3,6*104 x 98,95 g/mol = 3,5*106 g = 3,5 ton 1,2-dichloorethaan.
𝑅𝑒𝑛𝑑𝑒𝑚𝑒𝑛𝑡 𝜂=(werkelijke 𝑜𝑝𝑏𝑟𝑒𝑛𝑔𝑠𝑡)/(𝑡ℎ𝑒𝑜𝑟𝑒𝑡𝑖𝑠𝑐ℎ𝑒 𝑜𝑝𝑏𝑟𝑒𝑛𝑔𝑠𝑡)∙100%
Rendement = 1,5 / 3,5 * 100 = 43 %

Slide 46 - Tekstslide


Rendement = praktische opbrengst / theoretische opbrengst x 100%

Rendement = 0,80 / 1,4 x 100% = 57 %

Slide 47 - Tekstslide