Unit 2 All Right max

unit 2 All Right max
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

unit 2 All Right max

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

what are the grammar
items in unit 2?

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Doel van de les?

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de hoofdregel bij het meervoud?

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Plurals(+meervoud)
What is the plural of: book
A
book's
B
booken
C
bookes
D
books

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:
A
tomatos
B
tomaten
C
tomato's
D
tomatoes

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:
A
puppies
B
puppy's
C
puppys
D
puppen

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:
A
child's
B
childs
C
kinderen
D
children

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:
A
knife's
B
knifes
C
knives
D
kniven

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:
A
shoe
B
shoes
C
schoe's
D
shoos

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:
A
babys
B
baby's
C
babies
D
babyes

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:
A
taxies
B
taxi's
C
taxis
D
taxie's

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Telling the time:
Het is vijf voor negen.

A
It's five past nine.
B
It's fifty-five past eight.
C
It's five to nine.
D
It's five to nine o' clock.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Telling time:
Write out the time:
03:50
A
It's ten to four.
B
It's fifty past three.
C
It's almost four o'clock
D
It's twenty past half four.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Telling the time:
Het is tien voor half vier.
A
It's ten to half past four.
B
It's twenty past four.
C
It's twenty past three.
D
It's twenty to four.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Telling the time
Het is haf drie.
A
It's half three.
B
It's half two.
C
It's half past three.
D
It's half past two.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Telling time:
Write out the time:
07:15
A
It's fifteen past seven.
B
It's fifteen to seven.
C
It's a quarter past seven.
D
It's a quarter to seven.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple is:
Wat is de present simple?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je de present simple?

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple> pas de shit regel toe


walk

walks
she 
you
they
it 
he
The cat 
Daisy
we
The horses
The girls

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

SHIT regel
I, you, we, they
He usually calls his mother on Wednesday
We never go out to dinner.
werkwoord + (e)s / -ies 
Hele werkwoord 

Slide 21 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
welke zin is present simple?
A
Lucy lives in London.
B
Lucy live's in London.
C
Lucy is living in London.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
welke zin is present simple?
A
They dances everyday.
B
They dance everyday.

Slide 23 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present simple:
welke zin is present simple?
A
I walks to school.
B
They walking to school.
C
He walks to school.
D

Slide 24 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present simple:
Welke zin is juist:
A
She don't likes horror movies.
B
She doesn't like horror movies.
C
She doesn't likes horror movies.
D
She don't like horror movies.

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak de volgende zin vragend (?).
His sister loves pizza.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak de volgende zin ontkennend (-).
Peter and his brother walk to school.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple: negatives (-) and questions (?)
(-) Katie ________(to like) playing tennis.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

present simple: negatives (-) and questions (?).
(?) ____they (to go)___ to that supermarket every week

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vrijdag de toets!
Ben je goed voorbereid op deze toets?
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Deze slide heeft geen instructies