Werkwoordspelling les 2

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 1

Welkom

donderdag 8juni 2017

Lesdoel

Aan het einde van de les weten we hoe we een werkwoord moeten vervoegen in de tegenwoordige en verleden tijd.

Werkwoord

Hij...(lopen) naar zijn vrienden. t.t.

1. loop
2. liep
3. loopt
4. loopte

Jij...(vinden) het lastig om antwoord te geven. t.t.

1. vind
2. vindt
3. vond
4. vinde

Vervoeg de volgende woorden in de tegenwoordige tijd.
Rennen, springen, werken, vinden, worden.

Vervoeg de volgende woorden in de verleden tijd.
Lopen, rennen, vliegen, vallen.

Remco...(gaan) naar zijn beste vriend. t.t.

1. ga
2. gaat
3. ging
4. gaan

De kinderen...(vallen) over de steen.
v.t.

1. valde
2. vallen
3. vielt
4. vielen

Pien...(fietsen)door de bossen.
v.t.

1. fietst
2. fietste
3. fiets
4. fietsen

Heb je het lesdoel gehaald? Weet je hoe je een werkwoord moet vervoegen in de verleden en tegenwoordige tijd?