Werkwoorden op -er (présent)

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Werkwoorden op -er vervoegen

Wat zijn voorbeelden van Franse werkwoorden op -er?

1. lire - apprendre - faire
2. aimer - regarder - écouter
3. apprendre - adorer - donner
4. avoir - être - faire

Parler (praten)

Ik praat
Jij praat
Hij/Zij praat
Wij praten
U praat / Jullie praten
Zij praten

Ik

Wij

Hij

Jullie

Jij

Zij (meervoud)

Vous

Ils

Je

Nous

Il

Tu

Parler (praten)

Ik praat	Je
Jij praat	Tu
Hij/Zij praat / Wij praten	Il/Elle/On
Wij praten	Nous
U geeft / Jullie praten	Vous
Zij praten	Ils/Elles

Nu de vervoegingen nog

Stap 1: Haal -er van het werkwoord af 

parler --> parl

Dit noemen we de stam van het werkwoord.

Parler (praten)

Ik praat	Je parl
Jij praat	Tu parl
Hij/Zij praat / Wij praten	Il/Elle/On parl
Wij praten	Nous parl
U praat / Jullie praten	Vous parl
Zij praten	Ils/Elles parl

Parler (praten)

Ik praat	Je parl e
Jij praat	Tu parl es
Hij/Zij praat / Wij praten	Il/Elle/On parl e
Wij praten	Nous parl ons
U praat / Jullie praten	Vous parl ez
Zij praten	Ils/Elles parl ent

Voorbeeld met "regarder" (kijken naar)

Stap 1: Haal -er van het werkwoord af 

regarder --> regard

Dit noemen we de stam van het werkwoord.

Voorbeeld met "regarder"

Stap 2: Voeg een uitgang toe.

je	regard e
tu	regard es
il/elle/on	regard e
nous	regard ons
vous	regard ez
ils/elles	regard ent

Voorbeeld met "regarder"

Stap 2: Voeg een uitgang toe.

je	regard e	ik kijk
tu	regard es	jij kijkt
il/elle/on	regard e	hij/zij kijkt / wij kijken
nous	regard ons	wij kijken
vous	regard ez	u kijkt / jullie kijken
ils/elles	regard ent	zij kijken

Ezelsbruggetje

je cherchE

tu cherchES

il cherchE / elle cherchE / on cherchE

nous cherchONS

vous cherchEZ

ils/elles cherchENT

Regelmatige werkwoorden 

op ER tijd: présent

Je

Tu

Il

Nous

Vous

Ils

E

ES

E

ONS

EZ

ENT

Met de présent vertel je over

1. het verleden
2. het heden (wat je nu doet)
3. de toekomst

Je ....... (donner)

1. donnes
2. donne
3. donnez
4. donnent

Vous ( parler)

1. parlent
2. parlez
3. parlons
4. parles

Nous ( parler)

1. parlent
2. parlez
3. parlons
4. parles

Tu ( parler)

1. parlent
2. parlez
3. parlons
4. parles

Kies de juiste vervoeging:
Je / J'...

1. écoutons
2. écoutes
3. écoutent
4. écoute

Jamal ( inviter)

1. invite
2. invites
3. invitez
4. invitent

Yasmina ( inviter)

1. invite
2. invites
3. invitez
4. invitent

On ( inviter)

1. invite
2. invites
3. invitez
4. invitent

Yasmina et Jamal ( inviter)

1. invite
2. invites
3. invitez
4. invitent

madame Velthoen, vous ( inviter)

1. invite
2. invites
3. invitez
4. invitent