Klas 3 H1.3 Vermogen en energie

H1.3 Vermogen en energie
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2,3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H1.3 Vermogen en energie

Slide 1 - Tekstslide

1.3 Elektrische Energie

Slide 2 - Tekstslide

Welke verbruikt meer energie?
of

Slide 3 - Tekstslide

Omzetten energie
Elektrische energie kun je omzetten in licht, warmte of beweging en omgekeerd.

Slide 4 - Tekstslide

Vermogen
Elektriciteit is het stromen van elektronen. De energie van de stroom van elektronen kun je gebruiken om apparaten te laten werken net zoals je een waterrad kunt laten werken op de stroming van de rivier. 

Wat het water van de rivier kan, hangt af van de hoeveelheid water en het hoogteverschil in de rivier. 

Wat je met elektriciteit kan, hangt af van de stroomsterkte en de spanning. Deze bepalen het vermogen van de elektriciteit.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is elektrisch vermogen?

De hoeveelheid energie die per seconde wordt omgezet
Symbool: P
Eenheid: watt (W)

Slide 6 - Tekstslide

Vermogen
Hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt, noem je het vermogen


Een eenheid van vermogen is joule per seconde (J/s). 

Een andere eenheid is de watt
(W). 

Hierbij geldt dat 1 W evenveel is als 1 J/s. 

Slide 7 - Tekstslide

Vermogen - typeplaatje
Een boormachine van 300 watt zal niet zo makkelijk een gat boren als een boormachine van 800 watt. 

Apparaten met een hoger vermogen kunnen meer.

Meer vermogen meer gebruik van elektrische energie. 

Hoe groter het vermogen van een apparaat, hoe meer het apparaat kost om het te gebruiken.

Een typeplaatje vind je vaak achterop of onderop een elektrisch apparaat.Op het typeplaatje vind je het vermogen van een apparaat.

Slide 8 - Tekstslide

Typeplaatje

Slide 9 - Tekstslide

Vermogen berekenen

Slide 10 - Tekstslide

Met welke eenheid meten we spanning
A
ampere
B
vermogen
C
volt
D
watt

Slide 11 - Quizvraag

I is het symbool voor?
A
Stroom sterkte
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 12 - Quizvraag

Filmpje elektrisch vermogen

Slide 13 - Tekstslide

Omrekenen

Slide 14 - Tekstslide

Methode
1. Gegeven
2. Gevraagd
3. Formule 
4. Berekening
5. Antwoord + eenheid
Opdracht 1
timer
3:00

Slide 15 - Tekstslide

1. Gegeven
                         Spannning = U = 230 V
                         Stroomsterkte = I = 0,35 A
2. Gevraagd
                           Vermogen = P
3. Formule


4. Berekening


5. Antwoord

P=UI
P=80,5W
P=2300,35=80,5

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 2
timer
3:00

Slide 17 - Tekstslide

1. Gegeven
                         Spannning = U = 230 V
                         Stroomsterkte = I = 0,35 A
2. Gevraagd
                           Vermogen = P
3. Formule


4. Berekening


5. Antwoord

Slide 18 - Tekstslide

Energiegebruik
Energiegebruik = E in kWh

kWh = kilo Watt hour (uur)

of

Het aantal 1000 Watt dat je per uur verbruikt

Slide 19 - Tekstslide

Energieverbruik
1
2

Slide 20 - Tekstslide

Kilowattuur-meter


Slide 21 - Tekstslide

Wat is Energie?
A
Hoeveelheid energie per seconde
B
Het vermogen om Arbeid te verrichten of te leveren.
C
Dat spul uit een batterij.

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de formule om het energieverbruik te berekenen?
A
E = P : t
B
E = t : P
C
E = P x t
D
0 = E : P x t

Slide 23 - Quizvraag

E is het symbool voor?
A
Hoeveelheid energie
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de eenheid van Energie
A
E
B
P
C
kWh
D
kW

Slide 25 - Quizvraag

Hoe schrijf je het op de juiste manier op?
De stroomsterkte door een lampje is 2 ampère.
A
U = 2 A
B
P = 2 A
C
t = 2 A
D
I = 2 A

Slide 26 - Quizvraag

Energiekosten
Gemiddeld kost 1 kWh

€ 0,75

Slide 27 - Tekstslide

Een koelkast verbruikt per dag 0.8 kWh. Wat kost het om deze koelkast een heel jaar aan te laten staan. 1 kWh kost €0.75.
A
Kosten = 0.8kWh x €0.75 = €
B
Kosten = 0.8kWh x €0.75 = €0.20 x 365 = €
C
Kosten = 0.8kWh / €0.75 = €3
D
Kosten = 0.8kWh / €0.75 = €3,20 x 365 = €

Slide 28 - Quizvraag

Een wasmachine van 1000W staat 1uur en 30min aan. Bereken het energieverbruik in kWh.
A
1000 : 1,5 = 666,7 kWh
B
1000 x 1,5 = 1500 kWh
C
1 x 1,5 = 1,5 kWh
D
1 x 1.30 = 1,3 kWh

Slide 29 - Quizvraag

Er branden van 7uur s' avonds tot 11 uur s' avonds 3 lampen van 5W en een computer van 250W.
Wat is het energieverbruik?
A
1,25 kWh
B
265 kWh
C
1020 kWh
D
1060 kWh

Slide 30 - Quizvraag

Aan het werk
Maak opgave 43 t/m 57 op blz. 62 t/m 69

Slide 31 - Tekstslide