KGT 5.4 Vermogen

Welkom
  • Binnen is beginnen 
  • IPad en mobiel uit en in de tas 
  • Ga rustig op je eigen plek zitten  
  • Zorg dat schrift en etui op tafel liggen  
  • Lees H3.4 Vermogen blz. 56 t/m 58
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2,3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom
  • Binnen is beginnen 
  • IPad en mobiel uit en in de tas 
  • Ga rustig op je eigen plek zitten  
  • Zorg dat schrift en etui op tafel liggen  
  • Lees H3.4 Vermogen blz. 56 t/m 58

Slide 1 - Tekstslide

5.4. Vermogen

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Herhaling H3.3
  • Uitleg paragraaf 3.4
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting/Vragen 3.4 

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling H 3.1
Wat weet jij nog van deze paragraaf?

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
  2. je kent de eenheid van vermogen
  3. Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
  4. Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt
  5. Je kunt het maximale vermogen van een adapter berekenen

Slide 5 - Tekstslide

Welke verbruikt meer energie?
of

Slide 6 - Tekstslide

Omzetten energie
Elektrische energie kun je omzetten in licht, warmte of beweging en omgekeerd.

Slide 7 - Tekstslide

Vermogen
Elektriciteit is het stromen van elektronen. De energie van de stroom van elektronen kun je gebruiken om apparaten te laten werken net zoals je een waterrad kunt laten werken op de stroming van de rivier. 

Wat het water van de rivier kan, hangt af van de hoeveelheid water en het hoogteverschil in de rivier. 

Wat je met elektriciteit kan, hangt af van de stroomsterkte en de spanning. Deze bepalen het vermogen van de elektriciteit.

Slide 8 - Tekstslide

Vermogen
Hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt, noem je het vermogen


Een eenheid van vermogen is joule per seconde (J/s). 

Een andere eenheid is de watt
(W). 

Hierbij geldt dat 1 W evenveel is als 1 J/s. 

Slide 9 - Tekstslide

Vermogen - typeplaatje
Een boormachine van 300 watt zal niet zo makkelijk een gat boren als een boormachine van 800 watt. 

Apparaten met een hoger vermogen kunnen meer.

Meer vermogen meer gebruik van elektrische energie. 

Hoe groter het vermogen van een apparaat, hoe meer het apparaat kost om het te gebruiken.

Een typeplaatje vind je vaak achterop of onderop een elektrisch apparaat.Op het typeplaatje vind je het vermogen van een apparaat.

Slide 10 - Tekstslide

Vermogen berekenen

Slide 11 - Tekstslide

Typeplaatje

Slide 12 - Tekstslide

Wat is elektrisch vermogen?

De hoeveelheid energie die per seconde wordt omgezet
Symbool: P
Eenheid: watt (w)

Slide 13 - Tekstslide

Omrekenen

Slide 14 - Tekstslide

Methode
1. Gegeven
2. Gevraagd
3. Formule (Binas)
4. Berekening
5. Antwoord + eenheid
Opdracht 1
timer
3:00

Slide 15 - Tekstslide

1. Gegeven
                         Spannning = U = 230 V
                         Stroomsterkte = I = 0,35 A
2. Gevraagd
                           Vermogen = P
3. Formule


4. Berekening


5. Antwoord
P=UI

Slide 16 - Tekstslide

1. Gegeven
                         Spannning = U = 230 V
                         Stroomsterkte = I = 0,35 A
P=UI
P=80,5W
P=2300,35=80,5

Slide 17 - Tekstslide

Zelf aan slag
Nova boek 3.4 Vermogen en energie doorlezen b.l.z 140 t/m 142
Maak opgaaf 1 t/m 10 b.l.z 143 & 144
Klaar? huiswerk maken opgaaf 11 t/m 17 b.l.z 145 t/m 148. 

timer
0:20

Slide 18 - Tekstslide

Kilowattuur-meter


Slide 19 - Tekstslide

E berekenen
E = P x t 

E = Energiegebruik in kWh

P = Energie (power) in Watt

t = tijd in uren

Slide 20 - Tekstslide

Energie = vermogen x tijd. Een wasmachine van 1000W staat 1uur en 30min aan. Bereken het energieverbruik in kWh.
A
Energie = 1000 : 1.5 = 666.7 kWh
B
Energie = 1000 x 1.5 = 1500 kWh
C
Energie = 1 x 1.5 = 1.5 kWh
D
Energie = 1 x 1.30 = 1.3 kWh

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de eenheid van Energie
A
E
B
P
C
kWh
D
kW

Slide 22 - Quizvraag

E is het symbool voor?
A
Hoeveelheid energie
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 23 - Quizvraag

Met welke eenheid meten we spanning
A
ampere
B
vermogen
C
volt
D
watt

Slide 24 - Quizvraag

I is het symbool voor?
A
Stroom sterkte
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 25 - Quizvraag

Wat is Energie?
A
Een hardrock band uit Ijsland
B
Het vermogen om Arbeid te verrichten of te leveren.
C
Dat spul uit een batterij.

Slide 26 - Quizvraag

Hoe schrijf je het op de juiste manier op?
De stroomsterkte door een lampje is 2 ampère.
A
U = 2 A
B
P = 2 A
C
t = 2 A
D
I = 2 A

Slide 27 - Quizvraag

Een koelkast verbruikt per dag 0.6 kWh. Wat kost het om deze koelkast een heel jaar aan te laten staan. 1 kWh kost €0.25.
A
Kosten = 0.6kWh x €0.25 = €0.15
B
Kosten = 0.6kWh x €0.25 = €0.15 x 365 = €54,75
C
Kosten = 0.6kWh / €0.25 = €2.40
D
Kosten = 0.6kWh / €0.25 = €2.40 x 365 = €876

Slide 28 - Quizvraag

Check.
Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is. 
je kent de eenheid van vermogen 
Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen. 
Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermoggen meer elektrische energie verbruikt 
Je kunt het maximale vermogen van een adapter berekenen

Slide 29 - Tekstslide