Leesvaardigheidstraining klas 3

Hoe zou je je het liefst voorbereiden op de leestoets in de toetsweek?
1 / 22
volgende
Slide 1: Woordweb
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Hoe zou je je het liefst voorbereiden op de leestoets in de toetsweek?

Slide 1 - Woordweb

Waar loop je het meest tegenaan bij leesteksten?

Slide 2 - Woordweb

Heb je een woordenboek (D-NL+ NL-D)
voor in de toetsweek?
JA
NEIN
Nee, maar ik leen van een vriend/in.

Slide 3 - Poll

Strategie: voorspellen
Voordat je een tekst gaat lezen: lees de titel en de inleiding en bekijk de afbeelding. Ze geven informatie over het onderwerp. Zo vorm je je een idee van de inhoud van de tekst. 

Slide 4 - Tekstslide

Stappenplan voorspellen

Stap 1: Kijk naar de afbeeldingen en de titel. 
Stap 2: Lees de titel, de ondertitel en de tussenkopjes. Let op afwijkend gedrukte woorden. Kijk ook naar de lengte en de bron van de tekst. 
Stap 3: Kijk naar de opmaak van de tekst. Vaak zie je aan de opmaak al om wat voor een soort tekst het gaat (bijvoorbeeld een krantenartikel, forumbericht, e-mail, brief). 

Slide 5 - Tekstslide

Lees de titel en de inleiding en bekijk de afbeelding.

Slide 6 - Tekstslide

Wat zie je op de afbeelding?

Slide 7 - Woordweb

Vertaal de titel

Slide 8 - Woordweb

Waarover denk je dat de tekst zal gaan? Noteer enkele voorspellingen.

Slide 9 - Open vraag

Welke zin geeft het best de inhoud van de inleiding weer?
A
Als Molli 's ochtends weer thuiskomt, is haar vacht zacht als fluweel
B
Als Molli 's avonds thuiskomt, voelt ze zich bij haar baasje op haar gemak.
C
Het baasje van Molli heeft veel vertrouwen dat de kat weer thuiskomt.

Slide 10 - Quizvraag

Beantworte die Examensfragen.
Lees nog eens de inleiding (Einleitung)
en lees alinea 1 (1. Absatz).

Slide 11 - Tekstslide

1) Was machen die Einleitung und der 1. Absatz deutlich?
A
Die Nachbarn passen manchmal auf Molli auf.
B
Karin hat Molli geschenkt bekommen.
C
Karin und Molli haben sich zufällig angefreundet.
D
Molli ist schon mal mehrere Tage weggeblieben.

Slide 12 - Quizvraag

2) Welche Aussage über Karin stimmt mit dem Inhalt des 1. Absatzes überein?
A
Sie dachte, dass Molli ihre Blumer zerstören würde.
B
Sie fühlte sich in ihrem neuen Haus viel wohler als vorher.
C
Sie war froh, dass sie endlich mehr Freizeit hatte.
D
Sie war glücklich darüber, dass Molli vorbei kam.

Slide 13 - Quizvraag

Moet je open vragen
in het Nederlands of in het Duits beantwoorden,
of mag je dit zelf weten?

Slide 14 - Woordweb

3) "... denn Karin hatte sich zu Hause verkrochen." (begin van alinea 2) Waarom deed ze dat?

Slide 15 - Open vraag

4) Meine Katze Molli (titel).
In alinea 2 staan nog andere woorden waarmee de kat Molli bedoeld wordt. Schrijf er 2 in het Duits op. Let op: Katze en Molli tellen niet mee.

Slide 16 - Open vraag

Als je een antwoord fout had,
hoe kwam dit dan?

Slide 17 - Woordweb

Stappenplan hoofdgedachte vinden

Stap 1: Kijk naar de titel. Die beval al vaak de kern van de inhoud van de tekst. 
Stap 2: Lees de eerste en de laatste zin van de tekst. Die bevatten belangrijke informatie.
Stap 3: Heeft de tekst meerdere alinea's? Lees de eerste zin van elke alinea. Deze beginzin geeft vaak veel informatie. 
Stap 4: Lees het slot van de tekst. De hoofdgedachte staat vaak in het slot. Het is meestal een mening of een conclusie over het onderwerp. 

Slide 18 - Tekstslide

Strategie: hoofdgedachte van een alinea bepalen
Om de belangrijkste informatie in een alinea te bepalen, markeer je eerst de kernwoorden in een alinea.
Vat dan de inhoud van de alinea samen met behulp van deze kernwoorden. 

Slide 19 - Tekstslide

Stappenplan meerkeuzevragen

Stap 1: Lees eerst de vraag en bedenk de antwoordalternatieven.
Stap 2: Vertaal de vraag voor jezelf. Gebruik zo nodig een woordenboek.
Stap 3: Zoek het bijbehorende stuk tekst op en lees het. 
Stap 4: Formuleer in je hoof het antwoord op de vraag.
Stap 5: Kies het antwoord dat het best bij jouw antwoord past. Streep die zeker fout zijn door. (Meestal twee van de vier zijn onzinantwoorden.) 

Slide 20 - Tekstslide

Stappenplan Juist/onjuist-vragen

Stap 1: Lees de beweringen één voor één door. 
Stap 2: Markeer de kernwoorden in de beweringen.
Stap 3: Vergelijk elke bewering met de tekst.
Stap 4: Noteer achter de bewering of deze wél of niet overeenkomt met de tekst. 

Slide 21 - Tekstslide

Stappenplan gatentekstvragen

Stap 1: Lees de vraag.
Stap 2: Bepaal de woordsoort van het in te vullen woord. (werkwoord, zelfstandig naamwoord, voegwoord enz.)
Stap 3: Lees de twee zinnen die vóór de open plek staan en twee zinnen die ná de open plek staan. (Dus niet de hele alinea of de hele tekst.)
Stap 4: Kijk of er signaalwoorden in de buurt van de open plek staan. Deze woorden kunnen je helpen om het juiste in te vullen woord te vinden 

Slide 22 - Tekstslide