Bijles- 2m- Unit 4

Good afternoon!
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Good afternoon!

Slide 1 - Tekstslide

GRAMMAR UNIT 4
4.1
4.3
Past Simple
4.2
Bezitsvorm
('s / ' / of)
Must(n't)
4.4
Gerund
4.5
Aanwijzende
voornaamwoorden
4.6
Have/has to

Slide 2 - Tekstslide

Grammar!
TIME

s


Slide 3 - Tekstslide

4.1 BEZITSVORM

Slide 4 - Tekstslide

'S / ' / OF THE

Slide 5 - Woordweb

 Possessive - 'S
Het boek van John - John's book
Het boek van Tess - Tess's book
Het boek van Jamie - Jamie's book

's geeft aan dat iets van iemand is

Slide 6 - Tekstslide

Possessive - '
Het boek van mijn zussen - My sisters' book

Bij meervoud gebruik je ' als het zelfstandig naamwoord eindigt op -s

Slide 7 - Tekstslide

These children's books are famous.
bij meervoud die niet op s eindigt, gebruik je 's 

Slide 8 - Tekstslide

Possessive - "OF THE"
- The door of the house
- The name of this city is Kampen
- The capital of Australia is Caberra


Bij niet levende dingen/landen/plaatsen, gebruik je of 

Slide 9 - Tekstslide

4.2 Past Simple

Slide 10 - Woordweb

The Past Simple
Bij regelmatige ww                    
altijd het hele WW + ed


Je gebruikt de Past Simple als je zeker 
weet dat iets in het verleden gebeurd is
en nu afgelopen is.

walk - walked 

Slide 11 - Tekstslide


break- broke
choose- chose
draw- drew
freeze- froze
get- got
go - went

give - gave
put - put
read - read
say - said
send - sent
stick - stuck

Slide 12 - Tekstslide

Vragen en ontkenningen
Bij alle werkwoorden (regelmatig en onregelmatig) hetzelfde:

Vragen: Did + onderwerp + hele werkwoord
Ontkenningen: Onderwerp + didn't + hele werkwoord

Did he go to the store yesterday?

Slide 13 - Tekstslide

4.3 Must/Mustn't

Slide 14 - Woordweb

Must / mustn't
Must = het moet (persoonlijke noodzaak), kan niet anders!

Mustn't = niet moeten / mogen

Na must/mustn't volgt altijd het HELE WERKWOORD
I mustn't be home late.
We must visit grandma, we haven't seen her in ages!

Slide 15 - Tekstslide

4.4 Gerund

Slide 16 - Woordweb

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

4.4 Gerund
ING-vorm
De gerund is een ing-vorm van een woord.
Gaming is fun!
I love singing.
I am good at playing soccer.

Slide 17 - Tekstslide

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

4.4 Gerund
ING-vorm
Je gebruikt deze vorm in 3 situaties:
Gaming is fun!
I love singing.
I am good at playing soccer.

> Als onderwerp van een zin.
> Na bepaalde werkwoorden.
> Na voorzetsels.

Slide 18 - Tekstslide

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

4.4 Gerund
ING-vorm
I love singing.

De gerund gebruik je na de volgende werkwoorden:
- love              - enjoy           - begin              - end
- hate             - like               - start                - finish

Slide 19 - Tekstslide

Imperative (Gebiedende wijs)
You want to tell someone they have to do something.
Sit down!
Dit kan een bevel, waarschuwing, advies of aanwijzing zijn.

4.4 Gerund
ING-vorm
I am good at playing soccer.

De gerund gebruik je na voorzetsels, zoals:
- at              - of                  - with              - to
- after         - about          - in                   - from
- by             - on                 - for                 - like

Slide 20 - Tekstslide

4.5 Aanwijzende voornaamwoorden

Slide 21 - Woordweb

Demonstrative Pronouns
Grammar 3.3
Grammar 3.3 Coursebook

Slide 22 - Tekstslide

4.6 Have/ Has

Slide 23 - Woordweb

4.6 Have to & Has to
What do they mean?
HAVE TO
& HAS TO
moeten
You have to be 17 to drive a car.

Slide 24 - Tekstslide

4.6 Have to & Has to
When do you use them?
HAVE TO
I - you - we - they
HAS TO
she - he - it

Slide 25 - Tekstslide

4.6 Have to & Has to
When do you use them?
HAVE TO
& HAS TO
Iemand anders vindt dat iets moet.

Slide 26 - Tekstslide

4.1 Must, Should & Have to
What do they mean?
HAVE TO 
& HAS TO
DON'T & DOESN'T HAVE TO
moeten
niet hoeven

Slide 27 - Tekstslide

4.6 Have to & Has to
When do you use them?
DON'T HAVE TO
I - you - we - they
DOESN'T HAVE TO
she - he - it

Slide 28 - Tekstslide

Heb je nog vragen?

Slide 29 - Open vraag