Totalitaire systemen en propaganda & communicatie

Totalitaire systemen
Propaganda & communicatie
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Totalitaire systemen
Propaganda & communicatie

Slide 1 - Tekstslide

Wat we deze les gaan doen
Deze les staat in het teken van de Kenmerkende aspecten
  • het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaalsocialisme
  • de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie

Slide 2 - Tekstslide

Wat we deze les gaan doen
We behandelen de situaties in drie verschillende gebieden:
  • Het communisme in de Sovjet-Unie van Lenin en Stalin
  • Het fascisme in het Italië van Mussolini
  • Het nationaalsocialisme in het Duitsland van Hitler

Slide 3 - Tekstslide

De Sovjet-Unie onder Lenin en Stalin

Slide 4 - Tekstslide

0

Slide 5 - Video

Slide 6 - Tekstslide

De Russische kerk (orthodoxe kerk)
de Russische tsaar 
Lenin
Kapitalist

Slide 7 - Sleepvraag

Is de tekenaar een voorstander of tegenstander van de communisten? Leg je antwoord uit met een beeldelement.

Slide 8 - Open vraag


Jozef Stalin


Leider van de Sovjet-Unie (1924-1953)
Het communime onder Stalin wordt het Stalinisme genoemd.
Onder Stalin worden er een aantal economische veranderingen doorgevoerd.

Slide 9 - Tekstslide

Kenmerken van de SU onder Stalin (I)
  • Totalitaire staat, alles staat in het teken van de staat 

  • Planeconomie, de staat bepaald wat en hoe er wordt geproduceerd.

  • Dictatuur, de communistische partij maar vooral Stalin had alle macht.

  • Sprake van persoonsverheerlijking (van Stalin).

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Kenmerken van de SU onder Stalin (II)
  • Terreur, tegenstanders worden opgepakt door de geheime politie en uitgeschakeld of verbannen.

  • Indoctrinatie, de communistische partij probeerde gedachten en het gedrag van de bevolking te controleren en aan te passen.
    Hoe: 
             
- Propaganda en censuur
- Pers in handen van de staat
 - Alleen com. jeugdverenigingen
 - Aansporing om ouders aan te geven

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Hiernaast zie je een spotprent uit 1928.
Stalin zegt: “Voor mij is er geen honger in de Sovjetunie.”

Op welk onderdeel van de politiek van Stalin heeft de tekenaar kritiek?
A
op de indoctrinatie van de Russische bevolking
B
op de persoonsverheerlijking van Stalin
C
op de propaganda in de Sovjetunie
D
op de vervolging van politieke tegenstanders

Slide 14 - Quizvraag

De Grote Terreur
1934-1939

Stalin zag overal tegenstanders, vooral in mensen die een belangrijke rol in het bestuur of leger hadden.

Tussen 1934 en 1938 laat Stalin rond de 1 miljoen 'tegenstanders' oppakken en veroordelen.
De Sovjet-Unie wordt zo 'gezuiverd'.

Slide 15 - Tekstslide


Showprocessen


  • Tegenstanders worden (meestal) vals beschuldigd en worden in een oneerlijke rechtszaak tot zware straffen veroordeeld.

  • Bij dit soort showprocessen stond de uitkomst al vast voordat de rechtszaak was begonnen: schuldig!

Slide 16 - Tekstslide



  • ...en ze waren zeer effectief! De angst onder de bevolking was groot. 
  • Zelfs zó groot dat mensen niet meer op een familiefoto met deze 'verraders' wilden worden vertoond.

Slide 17 - Tekstslide


Goelag

Miljoenen 'tegenstanders' kwamen terecht in een goelag, een strafkamp.
In deze 'opvoedingskampen' moesten de gevangenen, onder zeer zware omstandigheden, dwangarbeid verrichten.

Sommige van deze kampen hadden niet eens hekken, omdat ontsnappen zinloos was: de kou en de wolven zouden je uiteindelijk wel doden.

Slide 18 - Tekstslide

Hongersnood
Tegenstanders
Terreur
Goelag
Persoonsverheerlijking

Slide 19 - Sleepvraag

Italië onder Mussolini

Slide 20 - Tekstslide

Fascisme
Kenmerken fascisme:
  • Extreem-nationalistisch
  • Militaristisch
  • Antidemocratisch
  • Eén leider principe
  • Verheerlijking geweld (bv. knokploegen)
  • Totalitair

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Waar
Niet
waar
Het fascisme richtte zich tegen het communisme
Na de 'mars op Rome' werd Mussolini leider van de fascisten
Mussolini werd de nieuwe koning van Italië
Mussolini liet zich 'il duce' noemen, dat betekent 'de leider'
Fascisme is tegen de democratie
Fascisme is tegen nationalisme

Slide 23 - Sleepvraag

Duitsland onder Hitler

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Vraag: Welke zinnen zijn kenmerken van totalitaire samenlevingen? 
Sleep de juiste antwoorden in het vak.
Totalitaire samenleving
Geen kenmerk
De bevolking leeft in angst.
Er is censuur.
De landbouw wordt gemoderniseerd door collectivisatie.
Met showprocessen wordt geregeld dat er geen terreur is.
Er zijn vrije verkiezingen.
De kranten mogen schrijven wat ze willen.
Propaganda wordt zo veel mogelijk voorkomen.
Eén persoon heeft alle macht.

Slide 29 - Sleepvraag

Welke nationalistische stroming kwam in Italië op?
A
Fascisme
B
Nationaalsocialisme
C
Nazi's
D
Liberalisme

Slide 30 - Quizvraag

Politieke stroming die past bij de partij van Hitler.
A
NSDAP
B
Gelijkschakeling
C
Nationaalsocialisme
D
Rassenleer

Slide 31 - Quizvraag

Het grote inhoudelijke verschil tussen de fascisme en nationaalsocialisme is
A
Dat het nationaalsocialisme ondemocratisch is
B
Dat het nationaalsocialisme propaganda kent
C
Dat het nationaalsocialisme in Duitsland is
D
Dat het nationaalsocialisme racistisch is

Slide 32 - Quizvraag

Hitler wilde dat alle Duitsers in één land zouden wonen. Welke term hoort hierbij?
A
Lebensraum
B
Antisemitisme
C
Heim ins Reich
D
Nationaalsocialisme

Slide 33 - Quizvraag

Wat past niet bij het begrip nazificatie?
A
Geen persvrijheid
B
Verzet
C
Verspreiden van het nationaalsocialisme onder de bevolking
D
Propaganda

Slide 34 - Quizvraag

Welk idee hoort NIET bij het Nationaalsocialisme?
A
Er moet 1 sterke leider zijn
B
Het idee van Lebensraum
C
Antisemitisme
D
Al het bezit is van de staat

Slide 35 - Quizvraag

De kranten mochten alleen schrijven over dingen die de NSDAP goed vond.
Welk begrip past hier het beste bij?
A
Persvrijheid
B
Nationaalsocialisme
C
Censuur
D
Dictatuur

Slide 36 - Quizvraag

Waar hoort de afbeelding bij?
A
Fascisme
B
Nationaalsocialisme
C
Fascisme en nationaalsocialisme
D
Nationalisme

Slide 37 - Quizvraag

welke twee leiders van totalitaire regimes zijn dit?
A
Stalin en Mussolini
B
Hitler en Lenin
C
Stalin en Hitler
D
Mussolini en Hitler

Slide 38 - Quizvraag

Welk begrip hoort bij communisme
A
kapitalisme
B
vrijheid van meningsuiting
C
rassenleer
D
planeconomie

Slide 39 - Quizvraag

Wat past niet bij het communisme?
A
schijnprocessen
B
totalitaire staat
C
vijfjarenplannen
D
vrije markteconomie

Slide 40 - Quizvraag

Twee uitspraken:

1. Het communisme, het fascisme en het nationaal-socialisme kennen alle drie een dictatuur.

2. Lenin (zie plaatje hiernaast) was een fascist.
A
Alleen uitspraak 1 is juist
B
Alleen uitspraak 2 is juist
C
Beide uitspraken zijn juist
D
Beide uitspraken zijn onjuist

Slide 41 - Quizvraag

Deze vraag gaat over het fascisme en communisme.

Welke uitspraak is juist?
A
De Eerste Wereldoorlog leidde tot hongersnood in de Sovjet-Unie.
B
Fascisten in Italië waren tegenstanders van de communisten.
C
Mussolini (zie plaatje) kwam aan de macht door een gewelddadige staatsgreep.
D
Stalin verwaarloosde de landbouw.

Slide 42 - Quizvraag