Comment décrire Havo 4 periode 3

Comment décrire? 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Comment décrire? 

Slide 1 - Tekstslide

Comment décrire? 
Tijdens het schrijven van je brief is het ook handig om  'dingen' te kunnen beschrijven.  Dit is ook handig omdat je ook in het buitenland soms niet weet hoe een voorwerp in een andere taal wordt genoemd, en om je verstaanbaar te maken kun je dan 'beschrijven' wat je bedoelt. 

In deze LessonUp leer je hoe je iets kunt beschrijven. 

Slide 2 - Tekstslide

Comment décrire 
In je boek Grandes Lignes staat op blz. 66 (boek A) een handig overzicht (bij ex. 25, Boîte à outils) met zinnen.  Die kun je vooraf aan je schrijftoets leren om zo handige zinnen paraat te hebben om iets te kunnen beschrijven. 


Slide 3 - Tekstslide

Je kunt het onderscheid maken in de volgende categorieën:
C'est un truc, une personne, un endroit ou un animal. Welke categorieën zijn dat?
A
een dier, een beroep, een plaats een persoon
B
een ding, een persoon, een beroep een plaats.
C
een ding, een persoon, een plaats, een dier

Slide 4 - Quizvraag

Stel je hebt een voorwerp... 
Een voorwerp is 'un truc' of 'un objet' begin dan daar mee. 

C'est un objet    ou,  c'est un truc.  

Slide 5 - Tekstslide

Zeg iets over de grootte en de vorm. 

C'est grand(e) / c'est petit(e)      Ce n'est pas grand, ni petit 


Slide 6 - Tekstslide

L'objet est...
A
rectangulaire
B
carré
C
rond
D
triangulaire

Slide 7 - Quizvraag

Zeg iets over het materiaal... 
L'objet c'est fait en quoi? 
Le truc est fait en... 

Slide 8 - Tekstslide

C'est fait en quoi?
C'est en...
A
argent
B
plastique
C
fer
D
bois

Slide 9 - Quizvraag

Waar bevindt het object zich? 
C'est un objet mobile/ immobile? 
Ce truc se trouve à l'intérieur où à l'extérieur? 
On trouve l'objet (par exemple)  à la cuisine, à l'école, à la salle de bains etc. 

Slide 10 - Tekstslide

C'est un objet ...
A
mobile
B
immobile

Slide 11 - Quizvraag

Se truc se trouve....
A
à l'intérieur
B
à l'extérieur

Slide 12 - Quizvraag

Cet objet se trouve
dans...
A
la cuisine
B
la salle de bains
C
le jardin
D
la salle de séjour

Slide 13 - Quizvraag

Leg uit waarvoor we het gebruiken? 

On l'utilise pour.... 

Slide 14 - Tekstslide

Pourquoi on l'utilise?
A
on l'utilise pour manger
B
on l'utilise pour préparer un dîner
C
on l'utilise pour apprendre une langue
D
on l'utilise pour s'identifier

Slide 15 - Quizvraag

description numéro 1: 
C'est un truc, c'est petit et c'est carré 
L'objet n'a pas vraiment une couleur, c'est plûtot transparant. 
C'est un objet mobile et on le trouve à l'intérieur. 
On trouve l'objet dans la cuisine. 
On l'utilise pour garder nos boissons fraîches. 
C'est en glace, et c'est un objet très froid 

Slide 16 - Tekstslide

C'est quoi, description 1?
A
een koelkast
B
een ijsblokje
C
een cocktail
D
een glas water

Slide 17 - Quizvraag

description numéro 2: 
C'est un truc, c'est petit et c'est en tissu 
C'est en toutes sortes de couleurs. 
C'est un objet mobile et on l'utilise dans les endroits publiques. 
On l'utilise pour se protéger contre les virus. 
C'est obligatoire de le porter au bus mais aussi au supermarché par exemple. On le porte sur le visage. 

Slide 18 - Tekstslide

C'est quoi, l'objet de description 2?
A
een pleister
B
een pcr test
C
een zakdoekje
D
een mondkapje

Slide 19 - Quizvraag

description numéro 3: 
C'est un animal
C'est un petit animal, il a deux pattes. 
Il vit à la ferme à l'extérieur. 
C'est un bébé, il a un bec, et il est un herbivore. 
L'animal a la couleur jaune et il est très mignon. 
On peut le manger, mais sa mère est plus populaire comme poulet rôti. 

Slide 20 - Tekstslide

description 3, c'est quel animal?
A
een eend
B
een kip
C
een haan
D
een kuikentje

Slide 21 - Quizvraag

Attention! 
Het gaat er tijdens het beschrijven om dat je zo uitgebreid mogelijk bent. Dus doe het stap voor stap. Als je meteen begint met : "Je gebruikt het om mee te schrijven"  dan kun je daarna direct stoppen, want weet ik al dat het om een pen gaat bijvoorbeeld. Dus begin met: Het is een ding, de afmeting, het materiaal, de kleur, waarop lijkt het, waar bevindt het zich, waarvoor gebruik je het.... etc. 

Slide 22 - Tekstslide

Handige zinnen (zie ook blz. 66 Grandes Lignes) 

Slide 23 - Tekstslide