Stofwisseling B1-B2

Thema 3: Stofwisseling in de cel
-  B1 & B2 en begin B3
- B3: Koolstofassimilatie - lichtreactie
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Thema 3: Stofwisseling in de cel
-  B1 & B2 en begin B3
- B3: Koolstofassimilatie - lichtreactie

Slide 1 - Tekstslide

Beantwoord de volgende vragen met de tafel

  1. Wat is het verschil tussen organische en anorganische stoffen? Wat is het verschil tussen assimilatie en dissimilatie?
  2. Wat is ATP? Hoe is ATP opgebouwd? Wat is de functie van ATP?
  3. Waarom gaat de ademhalingsfrequentie en de hartslag tijdens het hartlopen omhoog? 


Gebruik: boek  & BINAS
timer
1:00

Slide 2 - Tekstslide

doelen
je kunt omschrijven wat stofwisseling, dissimilatie, assimilatie is en wat er gebeurt bij deze reacties.
je kunt de bouw en de werking van enzymen beschrijven.
Je kunt de werking van milieufactoren op enzymen beschrijven.
je kunt de fotosynthese en de chemosynthese beschrijven.

Slide 3 - Tekstslide

wat is het grote idee?
  1. in alles dat leeft vindt stofwisseling plaats.
  2. stofwisseling om stoffen op te bouwen en af te breken.
  3. enzymen versnellen stofwisseling.
  4. voorbeelden van stofwisselingsprocessen die stoffen opbouwen zijn fotosynthese en chemosynthese

Slide 4 - Tekstslide

Stofwisseling in cellen
Organische stoffen komen voor in de levende natuur
vetten, koolhydraten, eiwitten
Anorganische stoffen komen uit de levenloze natuur
ijzer, kalk, jodium, magnesium, zuurstof

Slide 5 - Tekstslide

Stofwisseling in cellen

Slide 6 - Tekstslide

Noem 3 organische stoffen

Slide 7 - Open vraag

de vorming van ATP
functie ATP: energiedrager

Slide 8 - Tekstslide

ATP
  • De bron van energie voor je cellen is ATP
  • ATP is een molecuul met drie fosfaatgroepen
  • ADP bevat twee fosfaatgroepen
  • Energie kan gebonden worden aan ADP -> ATP (en worden afgegeven) 

Slide 9 - Tekstslide

Enzymen
  • Enzymactiviteit: de snelheid waarmee een enzym een reactie versnelt
  • De temperatuur beïnvloed de enzymactiviteit volgens een optimumkromme
  • De zuurgraad beïnvloed de enzymaciviteit

Slide 10 - Tekstslide

Enzymactiviteit
De snelheid waarmee een enzym een reactie versnelt, wordt de enzymactiviteit genoemd. Een hoge enzymactiviteit betekent dat het enzym de reactie veel sneller laat verlopen.

Warmte en zuurheid van de omgeving zijn van invloed op enzymactiviteit.

Slide 11 - Tekstslide

Enzymactiviteit
Enzymactiviteit: de snelheid waarmee een enzym de reactie versnelt​​Factoren die enzymactiviteit beïnvloeden:​
  • Temperatuur​
  • Zuurgraad (pH)​



Slide 12 - Tekstslide

Enzymactiviteit hangt af van:
  • enzym-substraatconcentratie

Slide 13 - Tekstslide

Enzymwerking
Enzymconcentratie: hoe meer enzym aanwezig is hoe hoger de reactiesnelheid.

Slide 14 - Tekstslide

Wat is ook alweer autotroof en heterotroof?
A
gebruikt CO2 en stoot het niet uit/verbruikt geen CO2 en stoot wel uit
B
kan uit organische stoffen energie halen/kan uit anorganische stoffen organische stoffen maken
C
kan uit anorganische stoffen organische stoffen maken/kan dat niet
D
heeft geen zuurstof nodig/heeft wel zuurstof nodig

Slide 15 - Quizvraag

Heterotrofe organismen doen ook aan koolstofassimilatie
A
goed
B
fout

Slide 16 - Quizvraag

Wat gebeurt er met het gewicht van een individu waarbij in de cellen meer assimilatie dan dissimilatie plaats vindt?
A
gewicht neemt toe
B
gewicht blijft gelijk
C
gewicht neemt af
D
ik heb geen idee...

Slide 17 - Quizvraag

Enzymen worden tijdens de reactie verbruikt
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent het dat een enzym substraatspecifiek is?
A
Een enzym kan maar één type substraat produceren
B
Een enzym kan maar één type substraat omzetten
C
Een enzym heeft maar één actief centrum
D
Een enzym wordt geactiveerd door één specifiek substraat

Slide 19 - Quizvraag

Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)

Slide 20 - Quizvraag

Vanaf welke temperatuur gaat enzym x denatureren?
A
vanaf 10 graden celcius
B
vanaf 15 graden celcius
C
vanaf 20 graden celcius
D
vanaf 25 graden celcius

Slide 21 - Quizvraag

Welk/welke enzym(en) kunnen worden opgewarmd tot 45 graden en weer afgekoeld en werken daarna nog steeds?
A
Geen van de enzymen
B
Alleen enzym z
C
Enzym z en y
D
Enzymen z, y en x

Slide 22 - Quizvraag

Enzymen x, y, en z kunnen werkzaam zijn in hetzelfde organisme
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Bij 37 graden zijn er meer enzymen y dan z gedenatureerd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Hoe heet de vloeistof in de thylakoïden?
A
Stroma
B
Granum
C
Lumen

Slide 25 - Quizvraag

Wat wordt er gebruikt/geproduceerd bij de lichtreactie?
A
Glucose / C02
B
CO2 / Glucose
C
O2 / H2O
D
H2O / O2

Slide 26 - Quizvraag

Wat wordt er gebruikt/geproduceerd bij de donkerreactie?
A
Glucose / C02
B
CO2 / Glucose
C
O2 / H2O
D
H2O / O2

Slide 27 - Quizvraag

Waar vindt de lichtreactie plaats?
A
In het lumen van de thylakoiden
B
In het stroma van de thylakoiden
C
In het lumen van de chloroplasten
D
In het stroma van de chloroplasten

Slide 28 - Quizvraag

Waar vindt de donkerreactie plaats?
A
In het lumen van de thylakoiden
B
In het stroma van de thylakoiden
C
In het lumen van de chloroplasten
D
In het stroma van de chloroplasten

Slide 29 - Quizvraag