Ik en mij.

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 7

Personen

Ik heb een stoel.

De stoel is van mij.

Jij hebt een stoel. De stoel is van jou.

Hij heeft een stoel. De stoel is van hem.

Zij heeft een stoel. De stoel is van haar.

U hebt een stoel. De stoel is van u.

Ik heb een huis.
Het huis is van.....

1. ik
2. mij
3. jou
4. hem

Zij heeft een bank.
De bank is van.....

1. zij
2. ik
3. hem
4. haar

Manal heeft een pen.
De pen is van.....

1. mij
2. jou
3. hem
4. haar

Mussa heeft een schrift.
Het schrift is van......

1. hij
2. hem
3. zij
4. haar

U hebt twee kinderen.
De kinderen zijn van....

1. u
2. jou
3. jij
4. mij

Jij hebt een tuin.
De tuin is van.......

U hebt een auto.
De auto is van......

Sarah Hope heeft een telefoon.
De telefoon is van.....

De man heeft een radio.
De radio is van.....

Wij hebben een tuin. De tuin is van ons.

Jullie hebben een televisie. De televisie is van jullie.

Zij hebben een douche. De douche is van hen.

Wij hebben een balkon.
Het balkon is van.....

1. wij
2. jullie
3. ons
4. hen

Jullie hebben nieuwe gordijnen.
De gordijnen zijn van.....

1. jou
2. jullie
3. ons
4. wij

Tanzila en Mahdi hebben koffie.
De koffie is van......

1. haar
2. hem
3. hen
4. jullie

Wij eten pizza.
De pizza is van.....

De cursisten hebben een diploma.
Het diploma is van......

Jullie hebben een schrift.
Het schrift is van.....

De kinderen hebben een spel.
Het spel is van......

Wij hebben een mooi kleed.
Het kleed is van....