Dinsdag 26 mei 2020
1 / 45
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Wat is goed?
doen:
doen:
A
ik doe fietsen
B
ik doe de afwas
C
ik doe eten
D
ik doe vertellen
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent:
dragen
dragen
A
pakken
B
iets aan je lichaam hebben
C
iets nemen
Slide 7 - Quizvraag
Wat betekent:
echt
echt
A
waar
B
niet goed
C
niet waar
Slide 8 - Quizvraag
Wat betekent:
eerlijk
eerlijk
A
als je aardig bent
B
als je niet liegt
C
als je eer hebt
Slide 9 - Quizvraag
Maak een zin met:
doen
doen
Slide 10 - Open vraag
Maak een zin met:
dragen
dragen
Slide 11 - Open vraag
Maak een zin met:
echt
echt
Slide 12 - Open vraag
Maak een zin met:
eerlijk
eerlijk
Slide 13 - Open vraag
Wat betekent:
de fan (spreek uit: 'fen')
de fan (spreek uit: 'fen')
A
Je vindt een zanger heel slecht. Je bent fan.
B
Je vindt een zanger heel goed. Je bent fan.
Slide 14 - Quizvraag
Wat betekent:
de geboorte
de geboorte
A
als er iets gebeurt
B
als er een kind wordt geboren
C
het land waar je bent geboren
Slide 15 - Quizvraag
Wat betekent:
hekel hebben aan
hekel hebben aan
A
iets leuk vinden
B
iets niet leuk vinden
C
iets moeilijk vinden
D
iets niet moeilijk vinden
Slide 16 - Quizvraag
Wat betekent:
het gips
het gips
A
B
C
D
Slide 17 - Quizvraag
Maak een zin met:
de fan
de fan
Slide 18 - Open vraag
Maak een zin met:
de geboorte
de geboorte
Slide 19 - Open vraag
Maak een zin met:
het gips
het gips
Slide 20 - Open vraag
Maak een zin met:
hekel hebben aan
hekel hebben aan
Slide 21 - Open vraag
Wat betekent:
eeuwig
eeuwig
A
heel kort
B
100 jaar
C
zonder einde
Slide 22 - Quizvraag
Wat betekent:
eindeloos
eindeloos
A
zonder einde, eeuwig
B
heel kort
C
het einde
D
het begin
Slide 23 - Quizvraag
Wat betekent:
het fragment
het fragment
A
iets vragen
B
iets wat lang duurt
C
een deel van iets wat groter is of langer duurt
Slide 24 - Quizvraag
Wat betekent:
het gebrek
het gebrek
A
iets wat er is en het is nodig
B
iets wat er niet is, maar het wel nodig is
C
iets wat nodig is
D
iets wat je kunt breken
Slide 25 - Quizvraag
Maak een zin met:
eeuwig
eeuwig
Slide 26 - Open vraag
Maak een zin met:
eindeloos
eindeloos
Slide 27 - Open vraag
Maak een zin met:
het fragment
het fragment
Slide 28 - Open vraag
Maak een zin met:
het gebrek
het gebrek
Slide 29 - Open vraag
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Wat moet er bij de nummers?
Schrijf op: 1= .......... (tot en met 10)
Schrijf op: 1= .......... (tot en met 10)
Slide 33 - Open vraag
Slide 34 - Tekstslide
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Tekstslide
Wat moet er bij de nummers?
Schrijf op: 1=......... (tot en met 10=....)
Schrijf op: 1=......... (tot en met 10=....)
Slide 37 - Open vraag
Slide 38 - Tekstslide
Slide 39 - Tekstslide
Slide 40 - Tekstslide
Wat moet er bij de nummers?
Schrijf op: 1= .......... (tot en met 13)
Schrijf op: 1= .......... (tot en met 13)
Slide 41 - Open vraag
Slide 42 - Tekstslide
Raadsel
Meriam loopt op straat. Ze heeft geen hoed op. Ze heeft geen capuchon. Ze heeft geen pet op. Ze heeft niet een paraplu.
Hoe komt het dat haar haren niet nat worden?
Meriam loopt op straat. Ze heeft geen hoed op. Ze heeft geen capuchon. Ze heeft geen pet op. Ze heeft niet een paraplu.
Hoe komt het dat haar haren niet nat worden?
