Unit 1 & 2 All Right Max 3G

Translate to Dutch:
To attend
A
volgens
B
deelnemen aan
C
leiden
D
begrijpen
1 / 43
volgende
Slide 1: Quizvraag
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Translate to Dutch:
To attend
A
volgens
B
deelnemen aan
C
leiden
D
begrijpen

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Translate to Dutch:
To keep a straight face
A
woordspeling
B
lachen
C
jezelf vermommen
D
niet lachen

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Translate to Dutch:
To giggle
A
lachen
B
grap
C
gelach
D
giechelen

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Translate to Dutch:
Affordable
A
betaalbaar
B
vrijstaand
C
leeg
D
vermakelijk

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Translate to Dutch:
Owner
A
verwachten
B
huurder
C
eigenaar
D
bezitten

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Translate to Dutch:
Cosy

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Translate to Dutch:
Jet black

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Translate to English:
Bewijzen

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Translate to English:
Ongelooflijk

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Translate to English:
Boosaardig

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Translate to English:
Vreemd

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke regel gebruik je bij de Present Simple?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de shit-regel?

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit gebruik je als iets nu bezig is...
A
Present Simple
B
Present Continuous
C
Past Simple
D
Present Perfect

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je de Past Simple?
(regelmatig werkwoord)

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je de Present Perfect?

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Als iets in het verleden begonnen is, maar nog niet is afgelopen, gebruik je de...
A
Present Simple
B
Present Continuous
C
Past Simple
D
Present Perfect

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Match the tenses with the verbs
Present simple
Present continuous
Past simple
Present Perfect
has booked
booked
books
is booking

Slide 18 - Sleepvraag

8B SB ex. 2
Vul de juiste prepositions in:
I'm sitting ... the couch.
A
On
B
At
C
Above
D
Around

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste prepositions in:
She puts her arms ... her friend.
A
At
B
Around
C
Above
D
Between

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste prepositions in:
He is waiting ... the bus stop.
A
In
B
On
C
At
D
Under

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je een intensifier?
A
Om een woord aan te vullen
B
Om een woord te versterken
C
In de verleden tijd
D
Om aan te geven waar iets is

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct translation:
Angle
A
Genie
B
Engel
C
Hoek
D
Lijst

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct translation:
Masterpiece
A
Muurschildering
B
Compositie
C
Gedicht
D
Meesterwerk

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct translation:
Krijt
A
Clay
B
Crayon
C
Tile
D
Sign

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct translation:
Op de voorgrond
A
On the foreground
B
In front of
C
At the top
D
To be sure

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct translation:
Eerstehulpverlener
A
Paramedic
B
Medic
C
Customs agent
D
Rescue team

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Translate to Dutch:
Memorial

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Translate to Dutch:
Air force

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Translate to Dutch:
Troops

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn linking words?
A
Voorzetsels
B
Voornaamwoorden
C
Voegwoorden
D
Lidwoorden

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je linking words?

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke relative pronouns zijn er?
A
who what where now
B
who which how that
C
who which that whose
D
who that where why

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Whose
Which
Who
Dieren / dingen / personen
Dieren / dingen
Personen

Slide 34 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zeg je:
Geen paniek.

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zeg je:
Ben je gewond?

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zeg je:
Ik ben verdwaald.

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zeg je:
Het heeft zwarte en gele strepen.

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zeg je:
Kunt u me meer vertellen over de kamer?

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zeg je:
Ik ben zo bij u terug.

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zeg je:
Heel erg bedankt.

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik begrijp voldoende van de lesstof om de toets te kunnen maken.
A
Ja
B
Nee
C
Bijna
D
Weet ik niet

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies