vrijdag 25 maart DSH

Welkom
Formuleren 
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Formuleren 

Slide 1 - Tekstslide

Formuleren 

1.1  Zinsbouw
1.2 Verwijswoorden
1.3  Signaalwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen

- Je formuleert juiste samengestelde zinnen
- Je gebruikt de verwijswoorden op een juiste manier
- Je gebruikt de juiste signaalwoorden om het verband tussen je zinnen duidelijk te maken

Slide 3 - Tekstslide

Vandaag

- Maken Form1
Paragraaf  1.1 - 1.2 - 1.3

Slide 4 - Tekstslide

Zinsbouw
Wanneer wordt een zin ingewikkeld?
- Vooral als de zin wat langer wordt.
- Samengestelde zin <-> losse zin

Ik ga naar de huisarts. (losse zin)
Als je pijn hebt, moet je naar de huisarts gaan. (samengestelde zin)

Een samengestelde zin bestaat dus uit meer zinnen!

Slide 5 - Tekstslide

Voegwoorden
Samengestelde zinnen maak je met voegwoorden. Bijvoorbeeld ‘omdat’:
Volgende week kan ik niet, omdat ik dan op trainingskamp ben.

Maar ook:
Omdat ik op trainingskamp ben, kan ik volgende week niet.

Slide 6 - Tekstslide

PAS OP!
Een samengestelde zin heeft twee of meer persoonsvormen, vaak ook nog andere werkwoorden zoals een voltooid deelwoord of een infinitief.
- Als je pijn hebt, moet je naar de huisarts gaan.
- Omdat ik pijn had, ben ik naar de huisarts gegaan.
Zorg dus voor de juiste spelling!

Slide 7 - Tekstslide

PAS OP! (2)
In een samengestelde zin moet je ook goed letten op de woordvolgorde.
Ik kan niet, want ik ben op trainingskamp.
Volgende week kan ik niet, want ik ben op trainingskamp.
Volgende week kan ik niet, omdat ik dan op trainingskamp ben.

Slide 8 - Tekstslide

Let op :
Let bij samengestelde zinnen op :
- de woord volgorde

Slide 9 - Tekstslide

Verwijswoorden
Woorden die verwijzen naar andere woorden in je tekst:
Het verwijst naar iets of iemand, een tijd of een plaats.

Daar ligt Peter. Het lezen van dat moeilijke boek kostte hem veel moeite. Hij is daarbij dan ook in slaap gevallen.

Vergelijk dat eens met:
 Daar ligt Peter. Het lezen van het moeilijke boek daar kostte Peter veel moeite. Peter is daarbij dan ook in slaap gevallen.

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeelden verwijswoorden
- Personen: hij, hem, hun, ze (meervoud)

- Aanwijzen: die, deze, dit, dat

- Verwijzen naar het woord dat er voor staat: dat, die

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 13 - Tekstslide

Als het bezit erachter staat.....

Slide 14 - Tekstslide

LET OP
 Gebruik onze alleen als het bezit een "de-woord" of meervoud is: 
- Dit is onze printer. 
- Dat zijn onze verslagen. 
- Dat is onze ons verslag.

Slide 15 - Tekstslide

Gisteren kon de bevolking de president kiezen die ... wil hebben.
A
Ze
B
Het
C
Hij

Slide 16 - Quizvraag

Dit concern heeft helaas een kwart van ... medewerkers moeten ontslaan
A
Haar
B
Zijn
C
Hun

Slide 17 - Quizvraag

De meeste mensen vinden het geen prettig idee als ....... geen vast contract hebben.
A
Ze
B
Het
C
Hun

Slide 18 - Quizvraag

Die onderneming is niet populair bij het personeel, omdat ze ... werknemers slecht betaalt
A
Haar
B
Zijn
C
Hun

Slide 19 - Quizvraag

Het bestuur heeft ....... leden verteld dat de contributie wordt verhoogd.
A
Haar
B
Zijn

Slide 20 - Quizvraag

De gevangenis sluit per 1 juli ... deuren
A
Zijn
B
Haar

Slide 21 - Quizvraag


Je publiek volgt je verhaal beter als je aangeeft wat het verband is tussen je alinea’s. 
Hiervoor gebruik je signaalwoorden en signaalzinnen.


Slide 22 - Tekstslide

Geef aan of het onderstaande woord een signaalwoord is.....
"Kortom"
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quizvraag

Geef aan of het onderstaande woord een signaalwoord is.....
"Tegenstelling"
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quizvraag

Maken
 Maken paragraaf 1.1 - 1.2 - 1.3 

Klaar?
Maak extra opdrachten

Slide 25 - Tekstslide