7.2 het huishoudboekje van Nederland

7.2 het huishoudboekje van de overheid
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

7.2 het huishoudboekje van de overheid

Slide 1 - Tekstslide

leerdoelen 7.1
1. Je moet weten hoe ons land is georganiseerd
2. Je moet weten hoe de overheid invloed heeft op de economie
3. Je moet weten welke instanties de overheid advies geven en en waarover ze advies geven

Slide 2 - Tekstslide

leerdoelen 7.2
1. je moet weten hoe de rijksoverheid aan haar inkomsten komt
2. je moet weten welke uitgaven de rijksoverheid doet
3. je moet weten hoe de gemeente aan geld komt

Slide 3 - Tekstslide

termen overheidsfinancien
Prinsjesdag: 3de dinsdag in september
Troonrede: voorgelezen door de Koning
Rijksbegroting : overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven
Miljoenennota: samenvatting rijksbegroting
Begrotingstekort: verwachte uitgaven zijn groter dan verwachte inkomsten
Financieringstekort= begrotingstekort - aflossingen

Slide 4 - Tekstslide

Inkomsten Rijk

Belastingen en premies
Boetes
Aardgasopbrengsten
Winsten staatsbedrijven

Uitgaven Rijk

Uitgaven ministeries
Rente
Aflossing

Slide 5 - Tekstslide

Directe belastingen
= belasting op inkomen winst en vermogen

-Loon en inkomstenbelasting
-Dividendbelasting
-Vennootschapsbelasting
-Successierechten
-Kansspelbelasting

Indirecte belastingen= kostprijsverhogende belastingen

- BTW
- Accijns
- Invoerrechten
-Milieuheffingen
-Motorvoertuigenbelasting
-BPM

Slide 6 - Tekstslide

Overheidstekort?
* Er moet geld geleend worden: gevolg: er moet rente betaald worden: dit geld kan dus niet aan iets anders worden besteed.
* Hoe komt de overheid aan geld? Ze lenen bv geld bij pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen.
* Mag dit tekort onbeperkt groot worden?
 Nee: Het tekort mag niet groter zijn dan 3 procent van het bruto binnenlands product (bbp), de schuld mag niet hoger zijn dan 60 procent van het bbp. (vanuit de EU opgelegd)

Slide 7 - Tekstslide

inkomsten gemeente

Gemeente en provinciefonds
Onroerendzaakbelasting
Rioolheffing
Afvalstoffenheffing
Hondenbelasting


uitgaven gemeente

Infrastructuur
Subsidies verlenen
Onderwijs
Sportvoorzieningen
 Aanleg bedrijventerreinen

Slide 8 - Tekstslide

Indirecte belastingen heten zo omdat je ze
A
meteen moet betalen
B
niet meteen hoeft te betalen
C
rechtstreeks aan de overheid betaalt
D
via een winkelier aan de overheid betaalt.

Slide 9 - Quizvraag

Belastingen zijn de grootste inkomstenbron van onze overheid
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

OZB staat voor
A
onaangeroerdezaak-belasting
B
onroerendezaak-belasting
C
onaangetastezaak- belasting
D
onverdrachtzaak- belasting

Slide 11 - Quizvraag

Als de overheid meer uitgaven dan inkomsten verwacht, is er een
A
begrotingsoverschot
B
begrotingsevenwicht
C
begrotingsaanbod
D
begrotingstekort

Slide 12 - Quizvraag

Wat is geen directe belasting
A
Inkomstenbelasting
B
Accijns
C
Vennootschapsbelasting
D
Btw

Slide 13 - Quizvraag

Belasting die verwerkt zitten in de prijs van een product, noem je
A
Indirecte belasting
B
Directe belasting

Slide 14 - Quizvraag

Belasting over inkomen, winst en vermogen is
A
Indirecte belasting
B
Directe belasting

Slide 15 - Quizvraag

De gemeente mag zelf belasting heffen en krijgt ook geld van de rijksoverheid.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Koopprijs € 210.000
WOZ-waarde € 190.000
OZB-belasting is 0,1397%
Hoeveel belasting moet je betalen?
A
293,37
B
2100
C
265,43
D
2654,30

Slide 17 - Quizvraag

Wat moet de werknemer van zijn brutoloon betalen?
A
BTW
B
Premie sociale zekerheid
C
Loon belasting
D
Loonbelasting en premie sociale zekerheid

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video

Slide 22 - Video

Slide 23 - Video