Herhaling stijlkwesties

Herhaling stijlkwesties
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling stijlkwesties

Slide 1 - Tekstslide

Als/dan
Wanneer gebruik je dan?



  • Na een vergrotende trap:
 Vergrotende trap: leuker, sterker, korter, groter, moeilijker, etc.
 - Groter dan, kleiner dan, leuker dan, etc.


  • Na ander, andere of anders:
- Anders dan mijn broer houd ik van sporten.


Slide 2 - Tekstslide

Als/dan
Wanneer gebruik je als?
 

  •  Bij vergelijkingen met (net) zo … en even… :


 - Lisa is net zo oud als Sjoerd.
- Lisa is even oud als Sjoerd.
- Suriname is vier keer zo groot als Nederland.

Slide 3 - Tekstslide

Ik ga nog beter mijn best doen ... vorig jaar.
A
als
B
dan

Slide 4 - Quizvraag

Donna is even oud ... Amber.
A
als
B
dan

Slide 5 - Quizvraag

Het heeft mij meer moeite gekost ... Laura.
A
als
B
dan

Slide 6 - Quizvraag

Deze/die/dit/dat/wat
  • Verwijs je naar een de-woord of een meervoud? --> deze/die
  • Verwijs je naar een het-woord of naar iets onbepaalds? --> dit/dat

‘Wat’ gebruik je;
- wanneer je verwijst naar een onbepaald (niet specifiek) woord zoals ‘iets’, ‘niets’ of ‘alles’:
Dit is het enige wat ik voor je kan doen.
- wanneer je verwijst naar de hele voorafgaande zin:
Hij had het advies veranderd, wat wij goed vonden.
- na woorden met een overtreffende trap:
Dat is het eerste wat je morgenochtend moet doen.


Slide 7 - Tekstslide

De man keek kritisch naar een plafond ... er lelijk uitzag.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 8 - Quizvraag

Hij gaf haar een teken ... zij niet snapte.
A
die
B
wat
C
dat

Slide 9 - Quizvraag

Er is niets ... hem nog interesseert.
A
wat
B
dat

Slide 10 - Quizvraag

Jouw/jou, u/uw, mij/mijn, me
Bezittelijk voornaamwoord: jouw/uw/mijn
Dat is jouw/uw/mijn huis.
Persoonlijk voornaamwoord: jou/u/mij/me
Hoe gaat het met jou/u?


'Me' kan ook een wederkerend voornaamwoord zijn:
Haal me maar om 20.00 uur op.


Slide 11 - Tekstslide

Zij/hun 
'Hun' gebruik je in twee gevallen:
  • Als bezittelijk voornaamwoord.
Voorbeeld: Gisteren hebben de buren hun auto verkocht.
  • Als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel.
Voorbeeld: Hij geeft hun straf.

Zij’ gebruik je als onderwerp.
Voorbeeld: Zij hebben een auto gekocht.


Slide 12 - Tekstslide

Voor ... doe ik alles!
A
jou
B
jouw

Slide 13 - Quizvraag

Die sjaal van ... vind ik erg mooi.
A
u
B
uw

Slide 14 - Quizvraag

Zo vaak hebben ... helemaal niet gespijbeld.
A
zij
B
hun

Slide 15 - Quizvraag

... waren erg teleurgesteld.
A
Zij
B
Hun

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide