030424_2B
1 / 10
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Een adjective geeft informatie over een persoon, een dier of een ding. Waar zet je een adjective in de zin?
A
Na het woord waar het informatie over geeft
B
Voor het woord waar het informatie over geeft
C
In het midden van de zin
D
Aan het einde van de zin
Slide 2 - Quizvraag
Wanneer gebruik je de Present Perfect?
A
Iets dat in het verleden gebeurd is, wat nog steeds bezig is
B
Iets dat in het verleden gebeurd is
Slide 3 - Quizvraag
Hoe maak je de Present Perfect?
A
werkwoord + ed
B
have/had + werkwoord + ed
Slide 4 - Quizvraag
Slide 5 - Tekstslide
Wat betekent CROWD?
A
Groep
B
Publiek
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent LUCKILY?
A
Gelukkig
B
Bijna
Slide 7 - Quizvraag
Wat betekent MILLION?
A
Biljoen
B
Miljoen
Slide 8 - Quizvraag
Wat betekent CONCERNED?
A
Bezorgd
B
Tenzij
