Unit 5+6

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t, mavo, havo, vwo
• Leerjaar 2,3

Unit 5+6

Adjectives & adverbs

Gebruik:

• om iets te zeggen over een zelfstandig naamwoord

She is playing an easy game.

Adjective = bijvoeglijk naamwoord

Press the red button.

Her two sisters wore beautiful clothes.

Adjectives & adverbs

Gebruik:   1. om iets te zeggen over een werkwoord

She sings beautifully.

Adverb = bijwoord

Beyonce is an incredibly beautiful singer.

Jack went home really quickly.

Adjectives & adverbs

Je maakt een adverb door -ly achter het bijvoeglijk naamwoord

te zetten.

beautiful   >   beautifully

 careful   >   carefully

 nice   >   nicely

 dangerous   >   dangerously

 safe   >   safely

Adjectives & adverbs

LET OP!!

• medelinker + y   >   -y wordt -ily

Spelling verandert als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op:

terrible  >  terribly           possible  >  possibly

• -le  >  wordt -ly

angry  >  angrily       easy  >  easily

• -ic   >   komt -ally achter

fantastic  >  fantastically       optimistic  >  optimistically

Adjectives & adverbs

Uit je hoofd leren:

Onregelmatige vorm / dezelfde vorm

She's a good dancer.

He's a fast skater.

We learned a hard lesson.

She's dances well.  

He skates fast.

We looked hard at the answers.

Adjectives & adverbs

Adjectives

Adverbs

• bijvoeglijk naamwoord
  
• zegt iets over een zelfstandig naamwoord

• bijwoord
• zegt iets over een:

       -  werkwoord

       -  bijvoeglijk naamwoord

       -  ander bijwoord

• eindigt meestal op -ly

Going to

- Voorspellingen met bewijs: They are going to miss their train because they are late.`

- Gepland: I am going to invite her to our party. 

Vorm:

am/are/is + going to + verb

When do we use will?

- Voorspellingen zonder bewijs:  I think you will pass your exams.

- Spontaan: I'll open the door for you.

Vorm:

Will + verb( werkwoord)

Waar herken je 'geen bewijs' aan?

Maybe

Possibly

Probably

Perhaps

I/we think

I/we hope....

I/we feel

Dus dan altijd:          'will '             of          'will not = won't  (als t negatief is)

Waar herken je 'wel bewijs' aan?

Look! ...................................
I am sure...

Het 'bewijs' staat in de zin of als extra zin erbij.

Vb. Look at that baby girl. She is going to cry.

He is sure he is going to win his match. He has never lost one before.

I just felt a drop. It is going to rain.

Dus dan altijd:        am / is / are + going to

Wie doet wat waar wanneer?

             O              ww              lv             plaats                    tijd

EXAMPLE:

Peter liep vanmiddag samen met Patrick naar zijn huis.

Peter walked together with Patrick to his house this afternoon.

Stappenplan:

1. onderwerp                         WIE

2. werkwoord(en)               DOET

3. lijdend voorwerp            WAT

4. plaats                                  WAAR

5. tijd                                        WANNEER

De tijd kan ook aan het begin van de zin worden gezet!

TIP!

Zet de werkwoorden van de zin bij elkaar!

Ik heb gisteren heel veel friet gegeten.

I have eaten a lot of fries yesterday.

Voorbeeld

Keith used to watch television in his room at bedtime.

Wie    -         doet        -          wat        -     waar       -      wanneer.

Wanneer gebruik je de past continuous? 

Je gebruikt de past continuous om een situatie te schetsen in het verleden of om aan te geven

dat iets een tijdje aan de gang was

Wanneer gebruik je de past continuous? 

"Vaak" gebeurd er dan iets anders in die periode:

I was reading a book when he arrived.

Past Simple & Past Continuous in één zin

Past Simple = korte gebeurtenis in het verleden

Past Continuous = langere gebeurtenis in het verleden

Past Simple & Past Continuous in één zin

Voorbeeld zin:

''We were dancing until the music suddenly stopped.''

Were dancing = langere gebeurtenis = past continuous

Stopped = korte gebeurtenis = past simple