Dinsdag 2/3

present simple

What do you still know about
the present simple?
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

present simple

What do you still know about
the present simple?

Slide 1 - Tekstslide

present simple.....................................

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer gebruik je het?

  • Feiten
  • My sister studies French
  • Gewoontes
  • I always brush my teeth after dinner
  • Regelmaat
  • Swallows fly south in winter
    My

    Slide 3 - Tekstslide

    The Present Simple

    De present simple heeft 2 vormen:

    Het hele werkwoord zonder 'to'

    to play --> play

    Het hele werkwoord+s of +es

    to play --> plays / to do --> does

    Je gebruikt het hele werkwoord bij  I, you, we, they

    Je gebruikt werkwoord+s en werwoord+es bij he, she, it

    De SHIT-regel: bij She, He en It gebruik je stam+(e)s

    Slide 4 - Tekstslide

    Slide 5 - Tekstslide

    The Present Simple (to be)

    Het werkwoord to be heeft een eigen vorm. Deze moet je uit je hoofd leren.



    I am (ik ben)

    You are (jij bent / jullie zijn)

    We are (wij zijn)

    They are (zij zijn)

    He is  (hij is)

    She is (zij is)

    It is   (het is)

    Slide 6 - Tekstslide

    Slide 7 - Tekstslide

    Kies de juiste vorm van het werkwoord:
    I (to be)
    A
    am
    B
    is
    C
    are
    D
    be

    Slide 8 - Quizvraag

    Kies de juiste vorm van het werkwoord:
    My parents (to be)
    A
    am
    B
    is
    C
    are
    D
    be

    Slide 9 - Quizvraag

    Maak vragend:
    They are my best friends.

    Slide 10 - Open vraag

    Maak vragend:
    She is a nice girl.

    Slide 11 - Open vraag

    The Present Simple (to have got)

    Het werkwoord to have heeft een eigen vorm. Deze moet je uit je hoofd leren.


    I have 

    You have 

    We have 

    They have 

    He has 

    She has 

    It has 

    Slide 12 - Tekstslide

    vraag maken met have/has got:

    He has got a dog.
    Has he got a dog?


    They have got a big house.

    Have they got a big house?



    Slide 13 - Tekstslide

    Maak vragend:
    Bart has got new jeans.

    Slide 14 - Open vraag

    Maak vragend:
    I have got a test next week.

    Slide 15 - Open vraag

    shit-rule
    Put the answers in your notebook

    Slide 16 - Tekstslide

    1. I like scary movies.
    2. He is walking the dog.
    3. We danced all night long.
    4. She plays the piano.
    5. They are my parents.
    Present Simple
    Not Present Simple
    1
    2
    3
    4
    5

    Slide 17 - Sleepvraag

    Look at the words below. Which ones are signal words for the Present Simple and which ones are not?
    Signal word
    Not a signal word
    Next Friday
    Yesterday
    Never
    Wednesday
    Often
    Every week

    Slide 18 - Sleepvraag

    Timmy
    every Saturday.
    They never
    with oil.
    That tree
    very fast.
    I always
    chocolate ice cream.
    Those boys
    in class very often.
    cook
    grows
    dances
    shout
    choose
    chooses
    shouts
    grow

    Slide 19 - Sleepvraag

    finish / your test / early / you / always

    Slide 20 - Open vraag

    The cute girl / at / the boy / smile

    Slide 21 - Open vraag

    Jeremy (to catch) pokemon.

    Slide 22 - Open vraag

    My computer (to crash) every day.

    Slide 23 - Open vraag

    Wij werken iedere zondag in Breda.

    Slide 24 - Open vraag

    Mijn zus gaat altijd naar school.

    Slide 25 - Open vraag