Persoonlijk voornaamwoord (herhaling) en bezittelijk voornaamwoord

Grammatica
Persoonlijke voornaamwoorden en bezittelijke voornaamwoorden
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
Persoonlijke voornaamwoorden en bezittelijke voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
- Je weet wat het verschil is tussen een bezittelijk en een persoonlijk voornaamwoord.
- Je kunt de bzv en psv herkennen in een zin.
- Je kunt bzv en psv toepassen.

Slide 2 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) vervangt een zelfstandig naamwoord en verwijst naar een persoon, dier of ding.

Voorbeeld:
Dat vriendinnetje van hem doet mij aan jou denken, want ze heeft net zulk haar als jij.

Slide 3 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord
(enkelvoud)
ik, mij, me
jij, je, jou
hij, hem
zij, haar
u
het
Het persoonlijk voornaamwoord
(meervoud)
wij, we, ons
jullie
zij, ze
hen, hun

Slide 4 - Tekstslide

Let op!
Het woordje 'het' is een persoonlijk voornaamwoord als het niet voor een znw staat, maar zelfstandig in de zin voorkomt. Het is dan een ding of zaak (iets) en het is een apart zinsdeel als je de zin ontleedt.

Ik geef het cadeau aan haar. 
Ik geef het aan haar.

In de tweede zin is het een persoonlijk voornaamwoord, het is dan iets, het is een apart zinsdeel. (Het kun je vervangen door iets.)

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin:
Ik loop graag op het strand met mijn vriend.
A
Ik
B
mijn
C
strand
D
vriend

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin:
Zij geeft mij altijd complimentjes.
A
Zij
B
mij
C
Zij, mij
D
altijd

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin:
Ik geef het op.
A
Ik
B
het
C
Ik, het
D
op

Slide 8 - Quizvraag

Let op!
Het woordje 'het' is een persoonlijk voornaamwoord als het niet voor een znw staat, maar zelfstandig in de zin voorkomt. Het is dan een ding of zaak (iets) en het is een apart zinsdeel als je de zin ontleedt.
Ik geef het op.

In de tweede zin is het een persoonlijk voornaamwoord, het is dan iets, het is een apart zinsdeel. (het kun je vervangen door iets.)

Slide 9 - Tekstslide

Is het een lidwoord of een persoonlijk voornaamwoord in de volgende zin:
Ik wacht het nog even af.
A
Lidwoord
B
Persoonlijk voornaamwoord
C
Geen van beide
D
Allebei

Slide 10 - Quizvraag

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord (bzv) geeft aan van wie iets is. Een bzv staat meestal voor een zelfstandig naamwoord en komt in de plaats van het lidwoord.

Voorbeelden: 
mijn kamer (de kamer)
ons huis (het huis)
zijn nieuwe kleren (de nieuwe kleren)

Slide 11 - Tekstslide

Het bezittelijk voornaamwoord
(enkelvoud)
mijn
jouw, je
zijn
haar
uw
Het bezittelijk voornaamwoord
(meervoud)
onze, ons
jullie
hun

Slide 12 - Tekstslide

Let op!
Bij de woorden 'hun' , 'jullie' en 'ons' moet je goed kijken of het persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord is.

Wie wil ons huis kopen?

Slide 13 - Tekstslide

Is 'ons' in deze zin een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord:
Zij kijkt ons indringend aan.
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
geen van beide
D
allebei

Slide 14 - Quizvraag

Is 'ons' in deze zin een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord:
Ons idee is om een taart te bakken.
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
geen van beide
D
allebei

Slide 15 - Quizvraag

Samenvatting les
De lesdoelen waren:
- Je weet wat het verschil is tussen een bezittelijk en een     persoonlijk voornaamwoord.
- Je kunt ze herkennen in een zin.
- Je kunt ze toepassen.

Doelen bereikt?

Slide 16 - Tekstslide

Oefenen in tweetallen
 1. Noteer van de volgende zin het persoonlijk voornaamwoord:
      Weet jij wie mijn schoenen gepoetst heeft? 

2. Noteer van de volgende zin het bezittelijk voornaamwoord:
     Weet jij wie mijn schoenen gepoetst heeft? 

Ben je klaar?
3. Zet de voornaamwoorden in de juiste kolom: persoonlijk of  bezittelijk voornaamwoord.
Kies uit: haar – jullie – jou – onze – wij – zijn.




 

Slide 17 - Tekstslide

Antwoorden
 1. Noteer van de volgende zin het persoonlijk voornaamwoord:
      Weet jij wie mijn schoenen gepoetst heeft?   

2. Noteer van de volgende zin het bezittelijk voornaamwoord:
     Weet jij wie mijn schoenen gepoetst heeft? 

3. Persoonlijk voornaamwoord(en): jullie, jou, wij
     Bezittelijke voornaamwoord(en): jullie,  haar, onze, zijn

Slide 18 - Tekstslide

Lesstof voor woensdag
Paragraaf 10: voorzetsel (blz. 222 en 223):
- Lees de groene theorie 
- Maak opdrachten 1 t/m 5

Klaar? 
Maak samen met je buur opdracht 6: 
Schrijf een tekstje (ongeveer 75 woorden) over je favoriete sport of hobby. 
Je mag hierin geen voorzetsels gebruiken!

Slide 19 - Tekstslide