toets 5H Rechtsstaat 1

DE RECHTSSTAAT
- Wat houdt dat in?
- Waarom is het goed dat we een rechtsstaat hebben?
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

DE RECHTSSTAAT
- Wat houdt dat in?
- Waarom is het goed dat we een rechtsstaat hebben?

Slide 1 - Tekstslide

Zwakke Rechtstaat
Sterke Rechtstaat
Welk land heeft volgens jou de sterkste Rechtsstaat? Zet deze landen op volgorde van zwak naar sterk.
Nederland
Verenigde staten
Indonesie
Denemarken
Venezuela

Slide 2 - Sleepvraag

5 kenmerken van een rechtsstaat:
1. Grondwet – Hierin staan de belangrijkste wetten en grondrechten. 
2. Legaliteitsbeginsel – Je kunt alleen gestraft worden voor iets dat in de wet staat. 
3. Burgers hebben gelijke rechten – Iedereen is gelijk volgens de wet. 
4. Machtenscheiding – Wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht zijn gescheiden 
5. Onafhankelijke rechtspraak – De rechter is onafhankelijk

Slide 3 - Tekstslide

Trias Politica
Scheiding der machten
Sleep de juiste afbeelding naar elke macht
Wetgevende 
macht
Uitvoerende 
macht
Rechterlijke
macht

Slide 4 - Sleepvraag

Trias Politica, drie machten:
wetgevende
uitvoerende
rechterlijke
wie?
wie?
wie?
wat ze doen:
wat ze doen:
wat ze doen:
wetten handhaven
parlement + ministers
rechters
zij die de wet overtreden bestraffen
wetten maken
de regering (ministers)

Slide 5 - Sleepvraag

Hebben we in Nederland een monarchie?
A
Ja, een absolute monarchie
B
Ja, een monarchie maar met een grondwet
C
Nee, we zijn een republiek
D
Nee, want we zijn een rechtsstaat

Slide 6 - Quizvraag

Ministers bemoeien zich met lopende rechtszaken.
A
Rechtstaat
B
Geen rechtsstaat

Slide 7 - Quizvraag

Ook de koning moet zich aan de wet houden
A
Rechtstaat
B
Geen rechtsstaat

Slide 8 - Quizvraag

Een politicus moet voor de rechtbank verschijnen. De minister van justitie wil dat de zaak niet doorgaat en belt met de Officier van Justitie.
A
Rechtstaat
B
Geen rechtsstaat

Slide 9 - Quizvraag

Politieagenten die verdacht worden van een misdrijf moeten voor de rechter komen.
A
Rechtstaat
B
Geen rechtsstaat

Slide 10 - Quizvraag

Eén politieke partij wil alle andere partijen verbieden.
A
Rechtstaat
B
Geen rechtsstaat

Slide 11 - Quizvraag

Het maakt niet uit of een rechter lid is van een politieke partij.
A
Rechtstaat
B
Geen rechtsstaat

Slide 12 - Quizvraag

Een rechter vindt de wet niet streng genoeg. Hij besluit een verdachte een hogere straf te geven dan in de wet staat.
A
Rechtstaat
B
Geen rechtsstaat

Slide 13 - Quizvraag

De verdachte van een moord wordt door de rechter vrijgesproken. De Tweede Kamer is het hier niet mee eens en eist van de minister van justitie dat de verdachte wordt gestraft.
A
Rechtstaat
B
Geen rechtsstaat

Slide 14 - Quizvraag

De minister-president is aangeklaagd. Een meerderheid van het parlement beslist dat hij niet vervolgd mag worden.
A
Rechtstaat
B
Geen rechtsstaat

Slide 15 - Quizvraag

De Tweede Kamer kan niet tijdens een strafproces de wet wijzigen, om een verdachte een hogere straf te geven.
A
Rechtstaat
B
Geen rechtsstaat

Slide 16 - Quizvraag

LEGALITEITSBEGINSEL
DAT IEMANDS VRIJHEID ALLEEN INGEPERKT KAN WORDEN 
ALS DE RECHTMATIGHEID VAN DIE BEPERKING IS VASTGELEGD IN WETTEN EN REGELS 
DIE DOOR HET PARLEMENT ZIJN AANGENOMEN

Slide 17 - Tekstslide

(2.1) In een rechtsstaat:
A
hebben burgers rechten en plichten en de overheid niet.
B
hebben burgers en overheid allebei rechten en plichten.
C
hebben burgers rechten en de overheid plichten.
D
hebben burgers plichten en de overheid rechten.

Slide 18 - Quizvraag

In welke situatie is sprake van uitvoerende macht?
A
Een minister bereidt een wetsvoorstel voor.
B
Ambtenaren maken nieuwe richtlijnen voor subsidieaanvragen.
C
De Tweede Kamer wil minder files in Nederland.
D
Het parlement stelt het beleid van een minister ter discussie.

Slide 19 - Quizvraag

Welke mogelijkheid heeft de OvJ om een zaak zelf af te ronden?
A
SEPONEREN
B
SCHIKKEN
C
A en B
D
geen van allen

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

WELKE STELLING IS JUIST / ONJUIST?

1) Hoger beroep is een vorm van interne controle van de rechterlijke macht

2) Na het Hoger beroep is er geen mogelijkheid om hier nog tegen in beroep te gaan
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
beide zijn juist
D
beide zijn onjuist

Slide 23 - Quizvraag

WELKE STELLING IS JUIST / ONJUIST?

1) Als de burger het niet eens is met een uitspraak van de rechter kan hij in Cassatie gaan bij de Hoge Raad

2) Bij het Hoger Beroep wordt de gehele rechtszaak over gedaan
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
beide zijn juist
D
beide zijn onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Wat betekent het voorkomen van 'eigenrichting'?
A
Dat je in een rechtsstaat zelf mag weten hoe je leeft
B
Dat je in een rechtstaat niet voor eigen rechter mag spelen
C
Dat je zelf mag weten hoe je je woning inricht
D
Niet A, B of C

Slide 26 - Quizvraag

Rechtsgebieden

Slide 27 - Tekstslide

(2.5) Wat is het voornaamste verschil tussen privaatrecht en publiekrecht?
A
Bij privaatrecht staan organisaties tegenover elkaar, bij publiekrecht burgers.
B
Bij publiekrecht vervult de overheid geen rol, bij privaatrecht wel.
C
Bij publiekrecht is sprake van strafbaar gedrag, bij privaatrecht niet.
D
Bij privaatrecht staan burgers tegenover elkaar, bij publiekrecht staat een burger tegenover de overheid.

Slide 28 - Quizvraag

I. Het bestuursrecht speelt een grote rol bij het geven van vergunningen, het verstrekken van subsidies en de behandeling van asielaanvragen.
II. Het bestuursrecht is gebaseerd op het Wetboek van Strafrecht.
A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 29 - Quizvraag

de zitting
Stap 1. Opening
Stap 2. Aanklacht
Stap 3. Onderzoek
Stap 4. Requisitoir
Stap 5. Pleidooi
Stap 6. Laatste woord
Stap 7. Vonnis

Slide 30 - Tekstslide

Wat is een verschil tussen een rechtvaardigingsgrond en een schulduitsluitingsgrond?
A
Bij een rechtvaardigingsgrond is er geen sprake van een strafbaar feit, bij een schulduitsluitingsgrond wel.
B
Een rechtvaardigingsgrond leidt tot vrijspraak, een schulduitsluitingsgrond tot strafvermindering.
C
Een schulduitsluitingsgrond leidt tot vrijspraak, een rechtvaardigingsgrond tot strafvermindering.
D
Het oordeel over een rechtvaardigingsgrond ligt bij de officier van justitie, het oordeel over een schulduitsluitingsgrond bij de rechter.

Slide 31 - Quizvraag

Wanneer je de wet overtreedt om een belangrijkere morele plicht te vervullen spreek je van:
A
noodweer.
B
noodweerexces.
C
overmacht-noodtoestand.
D
afwezigheid van schuld.

Slide 32 - Quizvraag

Succes met de toets!

Slide 33 - Tekstslide