Les 4

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Qu'est-ce qu'on va faire?

• objectifs
  
• grammaire C 
  
• verbe G
• verbuga.eu
• grammaire I
• parler
• devoirs

Objectifs

• Ik kan kort iets vertellen over mijn leven op school en mijn profielkeuze.
• Ik kan in eenvoudige zinnen praten over Frankrijk en de Franse taal.
• Ik kan de toekomende tijd gebruiken in het Frans.
• Ik kan vraagzinnen formuleren in het Frans.
• Ik kan het werkwoord connaître gebruiken.

Futur

toekomende tijd

2 vormen: futur proche  /  futur simple

Futur proche

vorm van aller + heel werkwoord

je                vais        manger 

tu                vas         nager

il / elle / on va        faire du shopping

nous        allons     faire du tennis

vous         allez       vendre la maison

ils / elles vont       finir leurs devoirs

Futur simple

heel werkwoord + uitgang

je                            travailer ai

tu                           parler as

il / elle / on        donner a

nous                    nager ons

vous                    écouter ez

ils / elles            regarder ont 

Futur simple - uitzonderingen

être         -   ser         ->  je serai

avoir        -   aur        -> tu auras 

faire        -   fer         ->  il fera

aller         -   ir            ->  nous irons

pouvoir  -   pourr   ->  vous pourrez

vouloir    -   voudr ->  ils voudront

venir        -   viendr  -> elles viendront

devoir     -    devr     ->  je devrai

0

verbuga.eu

Temps:                          futur (eventueel ook futur proche)

Verbes irréguliers:  aller, avoir, être, faire, pouvoir, vouloir, venir, devoir

Verbes réguliers:     chercher, choisir, vendre

Confirmer

poser des questions

Regel

Als je een vraag wilt formuleren:

1.  Mag je van de    .    een    ?    maken.
2.  Kun je de zin met est-ce que beginnen.   
3. Mag je onderwerp en persoonsvorm omkeren                   (alleen bij je/tu/il/elle/on/nous/vous/ils/elles)           

Vraagwoorden

quand

où

qui

comment

que

    

Vraagzin met vraagwoord

1.     Tu vas en Italie quand?
   
2.     Quand est-ce que tu vas en Italie?
3.     Quand vas-tu en Italie?

Het vraagwoord quel

        quel / quelle / quels / quelles   +   vorm van être  =  wat

Quelle est ta matière préférée?  =  Wat is je lievelingsvak?

Quel est ton plat préféré?              =  Wat is je lievelingsgerecht?

Quels sont vos hobbys?                =  Wat zijn uw hobbys?

                  In alle andere gevallen betekent het welke.

Maak op twee manieren vragend.

Ton frère a une grande maison.

Maak vragend. Gebruik 'quand'.

Tu organises une grande fête.

Vertaal:
Wat is jouw naam?

Vertaal:

Wat zijn jouw lievelingsvakken?

parler

pose des questions sur les thèmes: 

le collège, la France, la francophonie

1x -> met een vorm van quel

1x -> met vraagwoord

1x -> zonder vraagwoord

exercices

www.maxitaal.net/a3a

Objectifs

• Ik kan kort iets vertellen over mijn leven op school en mijn profielkeuze.
• Ik kan in eenvoudige zinnen praten over Frankrijk en de Franse taal.
• Ik kan de toekomende tijd gebruiken in het Frans.
• Ik kan vraagzinnen formuleren in het Frans.
• Ik kan het werkwoord connaître gebruiken.