Financieel medewerker

Administratie 
Blok 5 Financieel medewerker
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Administratie 
Blok 5 Financieel medewerker

Slide 1 - Tekstslide

Wat is afschrijving?
A
Bedrag dat je terugkrijgt bij verkoop of inruil van een duurzaam productiemiddel
B
Tijd waarin een duurzaam productiemiddel in een onderneming gebruikt wordt.
C
Tijd tussen aanschaf en vervanging van een duurzaam productiemiddel .
D
Waardevermindering van een duurzaam productiemiddel

Slide 2 - Quizvraag

Je koopt een camera voor € 800,00. De economische levensduur is 4 jaar. Je schrijft elk jaar 20% van de boekwaarde af. Hoe groot is de boekwaarde na 2 jaar?

Slide 3 - Open vraag

Welk begrip hoort bij de omschrijving?
'Prijs die de klant betaalt voor een product'
A
Consumentenprijs
B
Kostprijs
C
Netto verkoopprijs
D
Winstopslag

Slide 4 - Quizvraag

De consumentenprijs wordt op een bepaalde manier berekend. Vul de juiste woorden in:

€ 45,00
€ 11,25
€ 56,25
€ 11,81
€ 68,06
Kostprijs
BTW 21%
Netto verkoopprijs
Consumentenprijs
Winstopslag

Slide 5 - Sleepvraag

Bereken de rente.
Rond af op twee decimalen achter de komma.
- Kapitaal: € 6.500,00
- Percentage: 7%
- Periode: 8 jaar

Slide 6 - Open vraag

Welk soort grafiek/
diagram is dit?
A
Lijndiagram
B
Staafdiagram
C
Beelddiagram
D
Cirkeldiagram

Slide 7 - Quizvraag

Welk soort grafiek/
diagram is dit?
A
Lijndiagram
B
Staafdiagram
C
Beelddiagram
D
Cirkeldiagram

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn indirecte kosten voor een bedrijf?
Grondstofkosten
Huur bedrijfsruimte
Kosten voor gas, water en elektriciteit
Materiaalkosten
Personeelskosten

Slide 9 - Sleepvraag

Je bent timmerman en je wilt de kostprijs berekenen van 1 tafel. Je hebt de volgende gegevens:
- Directe kosten van 1 tafel zijn € 12,-
- Opslagpercentage voor de Indirecte kosten is 10%
Wat is de kostprijs van 1 tafel?

Slide 10 - Open vraag

Van een product zijn de volgende gegevens bekend:
- Constante kosten € 20.000 - Normale productie 10.000
- Variabele kosten € 23.000 - Werkelijke productie 11.500
Wat is de kostprijs van 1 product?

Slide 11 - Open vraag

Over welk begrip gaat deze omschrijving?
'Aantal verkochte producten waarbij de totale opbrengsten gelijk zijn aan de totale kosten'
A
Break-evenpoint
B
Differentiële kosten
C
Integrale kostprijs
D
Onderbezetting

Slide 12 - Quizvraag

Bereken het break-even point
- Constante kosten: € 350.000,00
- Variabele kosten per product: € 20,00
- Verkoopprijs per product € 55,00

Slide 13 - Open vraag

Je gaat met een ander gezin samen op vakantie. Totale kosten € 650,00. De rekening wordt in verhouding 2:3 betaald. Hoeveel betaald gezin 1? En hoeveel gezin 2?

Slide 14 - Open vraag

Je berekent het prijsindexcijfer met de volgende gegevens:
- Basisjaar is 2020
- Prijs in 2020: € 15,00
- Prijs in 2021: € 16,50
Bereken het indexcijfer van 2021

Slide 15 - Open vraag