Oefenvragen fysiologie 3

3. Iemand schrijft een brief. Is op dat moment het animale zenuwstelsel actief? En het autonome zenuwstelsel?
A
alleen het autonome zenuwstelsel
B
zowel het animale als het autonome zenuwstelsel
C
alleen het animale zenuwstelsel
D
geen van beide zenuwstelsels
1 / 17
volgende
Slide 1: Quizvraag
HBOStudiejaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

3. Iemand schrijft een brief. Is op dat moment het animale zenuwstelsel actief? En het autonome zenuwstelsel?
A
alleen het autonome zenuwstelsel
B
zowel het animale als het autonome zenuwstelsel
C
alleen het animale zenuwstelsel
D
geen van beide zenuwstelsels

Slide 1 - Quizvraag

8. Als je een nieuw geluid hoort, komt dat omdat er in een bepaald deel van de hersenen impulsen aankomen. In welk deel van de hersenen is dat?
A
in het primaire gevoelscentrum voor de centrale groeve
B
in het primaire gevoelscentrum achter de centrale groeve
C
in het secundaire gehoorcentrum
D
in het primaire gehoorcentrum

Slide 2 - Quizvraag

9. Als je je vriendin op straat herkent, komt dat omdat er een bepaald deel van de hersenen actief wordt. Welk deel van de hersenen is dat?
A
het primaire bewegingscentrum
B
het secundaire bewegingscentrum
C
het secundaire gezichtscentrum
D
het primaire gezichtscentrum

Slide 3 - Quizvraag

12. Je schopt tegen een muur aan. Waar ontstaan de impulsen voor de samentrekking van je dijbeenspieren?
A
in de grijze stof van je ruggenmerg
B
in de witte stof van je ruggenmerg
C
in de grijze stof van je grote hersenen
D
in de witte stof van je grote hersenen

Slide 4 - Quizvraag

Bij impulsgeleiding worden actiefasen en herstelfasen onderscheiden. Hierover worden drie beweringen gedaan.
1. Het cytoplasma van de zenuwcel krijgt tijdens de actiefase gedurende heel korte tijd een negatieve lading ten opzichte van de buitenkant.
2. Tijdens de herstelfase gaan K+-ionen de cel uit.
3. Tijdens de herstelfase kan het celmembraan gedurende korte tijd geen impulsen geleiden.
Welke bewering(en) is (zijn) juist?
A
Alleen de bewering 1 en 2
B
Alleen de beweringen 1 en 3
C
Alleen de beweringen 2 en 3
D
De beweringen 1, 2 en 3.

Slide 5 - Quizvraag

Een actiepotentiaal wordt gevolgd door een absoluut refractaire periode, waarin geen nieuwe actiepotentiaal mogelijk is in het desbetreffende neuron.
Wat is een van de oorzaken voor dit oponthoud?
A
Het duurt enige tijd voordat de energie voor een actiepotentiaal geleverd kan worden.
B
Het duurt enige tijd voordat de natrium/kaliumpomp kan gaan werken.
C
Het duurt enige tijd voordat de ionenverdeling voldoende is hersteld.
D
geen van deze oorzaken

Slide 6 - Quizvraag

Oudere mensen kunnen dikwijls de krant alleen zonder bril lezen, als ze deze met gestrekte armen voor zich houden. Welke van de genoemde veranderingen kan daarvan de oorzaak zijn?
A
troebelheid hoornvlies
B
troebelheid lens
C
verminderen van elasticiteit lens
D
een beschadigde oogzenuw

Slide 7 - Quizvraag

Wat nemen de halfcirkelvormige kanalen van het evenwichtsorgaan waar?
A
draaibewegingen van het hoofd
B
bewegingen van het trommelvlies
C
rechtlijnige bewegingen
D
bewegingen van de spieren

Slide 8 - Quizvraag

Bij oogonderzoek wordt wel eens gebruik gemaakt van stoffen waardoor pupilverwijding optreedt. Door de stoffen worden bepaalde spieren tijdelijk verlamd. Welke spieren zijn tijdelijk verlamd, waardoor deze pupilverwijding optreedt?
A
oogspieren
B
kringspieren in de iris
C
spieren in straalvormig lichaam
D
straalsgewijs lopende spieren in de iris

Slide 9 - Quizvraag

iemand is schorsblind als
A
netvlies zo beschadigd is dat geen lichtprikkels worden verwerkt
B
de oogzenuwen niet meer functioneren
C
het hoornvlies troebel is geworden
D
het primaire gezichtscentrum van de hersenen is uitgeschakeld

Slide 10 - Quizvraag

iemand die bijziend is
A
heeft een bril met positieve lenzen nodig
B
moet minder telefoon/tablet gebruiken
C
heeft een bril met negatieve lenzen nodig
D
moet vaker veraf kijken

Slide 11 - Quizvraag

 de bof is terug
Na invoering van de Bof-Mazelen-Rodehond-vaccinatie (BMR-vaccinatie) leek de bof in Nederland zo goed als verdwenen. Maar in het voorjaar van 2010 werd een toenemend aantal gevallen van de bof gemeld, vooral onder studenten. De zieke studenten waren zowel toen ze 14 maanden oud waren als in hun negende jaar tegen de bof gevaccineerd. 
 Besmetting vindt gemakkelijk plaats via speekseldruppeltjes. Het virus veroorzaakt koorts en ontsteking van een of beide oorspeekselklieren. Bij minder dan 1% van de patiënten kan hersenvliesontsteking optreden. Soms treedt onvruchtbaarheid op door ontsteking van de testes. 

Slide 12 - Tekstslide

De studenten die in het ziekenhuis werden opgenomen kregen geen antibiotica toegediend om de bof te bestrijden.
Waarom hadden antibiotica geen nut?

Slide 13 - Open vraag

Op kerstavond 1891 injecteerde Ernst Geissler serum bij een kind dat leed aan difterie. Het kind genas wonderwel. Welke vorm van immunisatie is dit?

A
kunstmatig actief
B
kunstmatig passief
C
natuurlijk actief
D
natuurlijk passief

Slide 14 - Quizvraag

Wat is fagocyteren?
A
opvreten van ziektekiemen door witte bloedcellen
B
de specifieke afweer van T cellen
C
de specifieke afweer van B cellen
D
verhoogde bloedingsneiging

Slide 15 - Quizvraag

Lysozymen breken de celwand van bacteriën af. Dit is een voorbeeld van:
A
Aspecifieke afweer
B
Specifieke afweer

Slide 16 - Quizvraag

Welke cellen starten de specifieke (verworven) afweer?
A
Th-cellen
B
B-cellen
C
antistoffen
D
rode bloedcellen

Slide 17 - Quizvraag