leçon 45_imparfait

BONJOUR
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

BONJOUR

Slide 1 - Tekstslide

Le programme:

        Aujourd'hui (=vandaag) :
  • Pratiquer les dialogues dans le supplément 
  • Apprendre l'imparfait
leçon 45

Slide 2 - Tekstslide

Supplément
 pages 8-9

Pratiquer les dialogues 1 + 2 

Slide 3 - Tekstslide

Imparfait (onvoltooid verleden tijd)

Supplément, page 55: we gebruiken de imparfait alleen oom een gewoonte of een toestand in het verleden tijd te beschriven.

De imparfait bestaat uit:
- een stam
- een uitgang

Slide 4 - Tekstslide

Différences
Passé Composé
Imparfait

Slide 5 - Tekstslide

Hoe maak je de imparfait? (1)
de stam
  • bedenk de nous-vorm van de présent
  • haal  –ons eraf

                  Enige uitzondering: bij être gebruik je ét- als stam 

Slide 6 - Tekstslide

Hoe maak je de imparfait (2)
de uitgang
je                  -ais
tu                 -ais
il/elle/on   -ait
nous           -ions
vous           -iez
ils/elles    -aient

Slide 7 - Tekstslide

Imparfait: un exemple
regarder => nous regardons => stam = regard
Nu nog de goede uitgang bij de gevraagde vorm.

 ils regardaient
 tu regardais
 nous regardions

Slide 8 - Tekstslide

Supplément, page 56
  • Exercice A
  • Exercice B
  • Fini ? Pratique les verbes aller, avoir, être, faire, pouvoir, prendre et vouloir à l'imparfait sur Verbuga

Slide 9 - Tekstslide

Exercice A page 28
  • 1. écoutons
  • 2. écout
  • 3. j'écoutais = ik luisterde, ik zat te luisteren
  •  tu écoutais
  •  il - elle écoutait
  •  nous écoutions
  •  vous écoutiez
  •  ils - elles écoutaient

Slide 10 - Tekstslide

Exercice B page 28
  1. prenons je prenais = ik nam, ik pakte
  2. allons tu allais = jij ging
  3. donnons elles donnaient = zij gaven
  4. faisons il faisait = hij maakte, hij deed
  5. visitons on visitait = men bezocht, we bezochten
  6. pouvons elles pouvaient = zij konden, zij mochten
  7. envoyons vous envoyiez = jullie / u stuurde(n)
  8. jouons ils jouaient = zij speelden

Slide 11 - Tekstslide

Les devoirs:
Apprendre: supplément, uitleg Imparfait (p. 55-56) + dialogue 3 page 24 + dialogue 1 page 37 + dialogue 2 page 38
Faire: supplément, page 57, exercice C

Slide 12 - Tekstslide