Oefentoets Democratische Rechtsstaat havo 4

Oefentoets
In deze LessonUp kun je zelfstandig 11 oefenvragen maken. Dit zijn officiële vragen, dus een goede voorbereiding op de toets. 
- geef antwoord zonder boek of internet te gebruiken
- lees alle pagina's goed, soms staat de vraag misschien een slide eerder.
- vragen? Stel ze
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets
In deze LessonUp kun je zelfstandig 11 oefenvragen maken. Dit zijn officiële vragen, dus een goede voorbereiding op de toets. 
- geef antwoord zonder boek of internet te gebruiken
- lees alle pagina's goed, soms staat de vraag misschien een slide eerder.
- vragen? Stel ze

Slide 1 - Tekstslide

1. Het privaatrecht of burgerlijk recht is gericht op de rechtsverhoudingen tussen:
A
burgers onderling.
B
burgers en de overheid.
C
overheidsinstanties onderling.
D
de grondwet en de plichten van burgers.de grondwet en de plichten van burgers.

Slide 2 - Quizvraag

2. I. Het burgerlijk recht verstaat onder ‘burgers’ niet alleen mensen van vlees en bloed, maar ook een vereninging of bedrijf.
II. Rechtspersonen zijn alleen mensen van vlees en bloed.
A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 3 - Quizvraag

3. Welke uitspraak is juist?
I. In een dictatuur heeft de staat het geweldsmonopolie, in een rechtsstaat niet.
II. Agenten hoeven zich in een rechtsstaat niet aan wettelijke regels te houden.
III. Een rechtsstaat is een rechtssysteem waarin burgers door grondrechten beschermd worden tegen machtsmisbruik en willekeur.
IV. In een autoriraire staat worden vrijheden van burgers gerespecteerd.

Slide 4 - Tekstslide

3. Welke uitspraak is juist?
A
I is juist.
B
II is juist.
C
III is juist.
D
IV is juist.

Slide 5 - Quizvraag

4. Na de Franse revolutie in 1789 werd de ‘Verklaring van de Rechten van de Mens en van de Burger’ opgesteld. Hiermee was het idee van de rechtsstaat geboren.
a. Leg uit wat een rechtsstaat inhoudt.
b. Hoe beschermt een rechtsstaat tegen machtsmisbruik?

Slide 6 - Open vraag

5. Wat is noodzakelijk in een rechtsstaat?

I. De wetgevende en rechterlijke macht zijn gescheiden.
II. Het legaliteitsbeginsel is van toepassing.
III. Er is een grondwet opgesteld.
IV. De bevolking heeft klassieke grondrechten.

Slide 7 - Tekstslide

5. Wat is noodzakelijk in een rechtsstaat?
A
I, II en III zijn juist.
B
III en IV zijn juist.
C
I, III en IV zijn juist.
D
Alle antwoorden zijn juist.

Slide 8 - Quizvraag

6. Volgens het principe van de trias politica:
A
leggen rechters wettelijk vast wat strafbaar is.
B
controleren rechters de beslissingen van de Tweede Kamer.
C
zijn rechters onafhankelijk van de regering.
D
bepalen rechters het legaliteitsbeginsel.

Slide 9 - Quizvraag

7. Een autoritaire staat of dictatuur heeft vaak ook een grondwet, maar toch worden de grondrechten van burgers er geschonden. Hoe kan dat?

Slide 10 - Open vraag


8. Na voetbalrellen neemt de politie tien supporters mee naar het bureau. Ze worden verdacht van geweldpleging en vernieling.
De politie mag de supporters:
I. een strafbeschikking uitvaardigen.
II. een transactie opleggen.
III. fouilleren.

Slide 11 - Tekstslide

8. Wat is juist
A
Alleen I is juist.
B
I en II zijn juist.
C
Alleen III is juist.
D
I, II en III zijn juist.

Slide 12 - Quizvraag

9. De officier van justitie heeft onvoldoende bewijs gevonden tegen een inbreker. Hij zal vrijwel zeker:
A
de zaak seponeren.
B
een transactie voorstellen.
C
de verdachte vervolgen.
D
de zaak teruggeven aan de rechter.

Slide 13 - Quizvraag

10. Wat is de taak van de Hoge Raad?
A
Behandelen van moordzaken.
B
Behandelen van strafzaken die te ingewikkeld zijn voor de meervoudige kamer.
C
Beoordelen of het recht juist is toegepast.
D
Beoordelen of rechters zich houden aan de maximumstraffen en de ne bis in idem-regel.

Slide 14 - Quizvraag

11. Hieronder staan drie situaties waarin een partij een rechtszaak kan aanspannen.
Bij welke van deze situaties zal er gebruik gemaakt worden van een kort geding?
I. Iemand protesteert tegen de verdeling van een erfenis.
II. Een werkgever wil een staking laten verbieden.
III. Iemand wil een bepaalde publicatie in een tijdschrift voorkomen.

Slide 15 - Tekstslide

11. In welke situatie zal gebruik gemaakt worden van een kort geding?
A
Situatie I en II.
B
Situatie I en III.
C
Situatie II en III.
D
Situatie I, II en III.

Slide 16 - Quizvraag

Einde
Dit is het einde, hopelijk heb je een beetje een goed gevoel over je eigen niveau. In de komende weken zal er online feedback/resultaat komen.

Slide 17 - Tekstslide