Les 1 metriek stelsel: Lengte, gewicht en inhoud (L)

Meten is weten
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 1,2

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Meten is weten

Slide 1 - Tekstslide

Meten is weten
  Hoe lang je bent met een meetlat. (meten)
  
De temperatuur buiten met een thermometer.
  
Het gewicht met een weegschaal. (wegen)

Slide 2 - Tekstslide

Meten geeft je belangrijke informatie.
 
Als je bijvoorbeeld wilt weten hoeveel je bent gegroeid in een jaar, of het buiten warm genoeg is voor een korte broek of hoeveel gram suiker je nodig hebt voor het bakken van de koekjes. 

Slide 3 - Tekstslide

I
In deze les leren jullie over het metriek stelsel.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Ezelsbruggetje...
Als je goed kijkt, zie je bij alle drie de trappen dat de stappen hetzelfde zijn. Handig!
Lengte
Massa
Inhoud

Slide 6 - Tekstslide

De lengte van je lesboek is 40 centimeter (cm).
Hoeveel decimeter is dat?
 

Antwoord:
In het metriek stelsel ga je van cm naar dm een traptrede omhoog, dus deel je het getal door tien. 40 : 10 = 4. 40 centimeter is dus 4 decimeter.

Slide 7 - Tekstslide

Even oefenen.....
  1. Je fietst 14 kilometer. Hoeveel meter is dat? 
  2. De tuin is 638 centimeter lang. Hoeveel meter is dat?
  3. De tafel is 18 decimeter. Hoeveel millimeter is dat? 

Slide 8 - Tekstslide

  1. Je fietst 14 kilometer. Hoeveel meter is dat?                Antwoord: Van kilometer naar meter zijn 3 stappen (x 10) naar beneden. 14 km is gelijk aan 14.000 m.
  2. De tuin is 638 centimeter lang. Hoeveel meter is dat? Antwoord: Van centimeter naar meter is zijn 2 stappen (:10) naar boven. 638 cm is gelijk aan 6,38 m. 
  3. De tafel is 18 decimeter. Hoeveel millimeter is dat? Antwoord: Van decimeter naar millimeter zijn 2 stappen (x 10). 18 dm is gelijk aan 1.800 mm.

Slide 9 - Tekstslide

Even oefenen.....
  1. Je gaat een taart bakken. Op de verpakking staat dat je 300 gram bloem nodig hebt. Hoeveel kg is dat?

  2.  Een mier heeft een massa van 1,5 mg. Hoeveel gram is dat?
  3. Een gewichtheffer kan 120 kg deadliften. Hoeveel gram is dat?

Slide 10 - Tekstslide

  1. Je gaat een taart bakken. Op de verpakking staat dat je 300 gram bloem nodig hebt. Hoeveel kg is dat? Antwoord: Van g naar kg zijn 3 stappen (:10). 300 g is gelijk aan 0,3 kg.
  2.  Een mier heeft een massa van 1,5 mg. Hoeveel gram is dat? Antwoord: Van mg naar g zijn 3 stappen (x10). 1,5 mg is gelijk aan 1.500 g.
  3. Een gewichtheffer kan 120 kg deadliften. Hoeveel dag is dat? Antwoord: Van kg naar dag zijn 2 stappen (x10). 120 kg is gelijk 12.000 dag.

Slide 11 - Tekstslide

Even oefenen.....


  1. In een zwembad zit 2.250 Liter. Hoeveel mL is dat?
  2.  Voor een taart heb je 300 mL nodig. Hoeveel dL is dat?
  3. Tijdens het schoonmaken vul je een emmer met water en schoonmaakmiddel. In de emmer zit 0,5 daL. Hoeveel Liter is dat?

Slide 12 - Tekstslide



  1. In een zwembad zit 2.250 Liter. Hoeveel mL is dat? Antwoord: Van L naar mL zijn 3 stappen (x10). 2.250 L is gelijk aan 2.250.000 mL.
  2.  Voor een taart heb je 300 mL nodig. Hoeveel dL is dat? Antwoord: Van mL naar dL zijn 2 stappen (:10). 300 mL is gelijk aan 3 dL.
  3. Tijdens het schoonmaken vul je een emmer met water en schoonmaakmiddel. In de emmer zit 0,5 daL. Hoeveel Liter is dat? Antwoord: Van daL naar L is 1 stap (:10). 0,5 daL is gelijk aan 5 L.

Slide 13 - Tekstslide