16.4 Vertering + 13.8 Enzymwerking

Welkom
Telefoon in telefoontas
Tas van tafel
Laptop pakken en opstarten
Binas pakken

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Telefoon in telefoontas
Tas van tafel
Laptop pakken en opstarten
Binas pakken

Slide 1 - Tekstslide

Voorkennis. Wat is verteren? (R)

Slide 2 - Open vraag

    Welke van de voedingsstoffen moet je verteren? (R)
WEL verteren
NIET verteren
glucose
vetten
zetmeel
vitamines
eiwitten
mineralen
water

Slide 3 - Sleepvraag

Leerdoel 1

Je kent alle organen van het verteringsstelsel en weet in welke volgorde voedsel door de organen gaat

Slide 4 - Tekstslide

Noem zo veel mogelijk organen van het verteringsstelsel

Slide 5 - Open vraag

Vertering
Vertering is het omzetten van voedingsstoffen in verteringsproducten.
Verteringsklieren maken verteringssappen:
  • speekselklieren
  • maagsapklieren
  • lever en alvleesklier
  • darmsapklieren (in de dunne darm)
Deze sappen zetten voedingsstoffen om in verteringsproducten. 
Die laatste worden vanuit de dunne darm opgenomen in het bloed.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

vertering
doel = voedingsstoffen klein genoeg maken om op te nemen in bloed

mechanische vertering = kauwen/ kneden (fysiek kleiner maken/ mengen)

chemische vertering = enzymatische vertering - enzymen knippen te grote voedingsstoffen kleiner

alles wat bruikbaar is neem je op in je darmen, restanten (onverteert/onverteerbaar) poep je uit

Slide 8 - Tekstslide


Mechanische vertering. Door kauwen wordt het oppervlak van het voedsel vergroot. Waarom?
A
Speeksel werkt beter in op het voedsel
B
Proef je meer smaak
C
De maag werkt daardoor beter
D
De dunne darm werkt daardoor beter

Slide 9 - Quizvraag

Mechanische vertering: de voedselbrij wordt constant gekneden in alle darmen en ook in de maag. Dit heet de peristaltiek. Een bepaald onderdeel van voeding is noodzakelijk voor een goede peristaltiek. Welke?

Slide 10 - Open vraag

Leerdoelen deze les

Ik weet hoe een enzym-substraat complex werkt en hoe externe factoren invloed hebben op de werking van het complex



Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Enzymen
Enzymen zijn verantwoordelijk voor de stofwisselingsreacties in de cel (dus niet alleen bij het verteringsstelsel). 

Zijn altijd eiwitten

Er zijn twee soorten
- Afbrekende enzymen (dissimilatie)
(bij vertering)
- Opbouwende enzymen (assimilatie)
(bij spiervorming)

Slide 13 - Tekstslide

Enzym-substraat complex
Door hun ruimtelijke structuur kunnen ze maar met één stof (substraat) reageren

Enzymen zijn substraat-specifiek. Ze binden zich dus maar aan één bepaalde stof



Slide 14 - Tekstslide

Voorbeelden van verschillende enzymen zijn maltase, amylase en cellulase. Voorbeelden van verschillende substraten zijn maltose, amylose en cellulose. Valt hierin iets op? (T1)

Slide 15 - Open vraag

Enzym-substraat complex
Het substraat eindigt altijd op -ose
Het enzym eindigt altijd op -ase

Voorbeelden
Cellulose – cellulase
Maltose – maltase
Amylose (zetmeel) - amylase



Slide 16 - Tekstslide

Enzymen werken in ons lichaam het beste bij een bepaalde temperatuur. Welke is dat? (T1)

Slide 17 - Open vraag

Enzymenactiviteit en temperatuur
Hoe warmer, hoe meer enzym-substraat complexen worden gevormd

Vanaf een bepaalde temperatuur denatureren enzymen

Denatureren = onomkeerbare verandering van ruimtelijke structuur
 

Slide 18 - Tekstslide

Bij denaturatie verandert de ruimtelijke structuur van een enzym. Wat voor invloed heeft dat op het enzym-substraat complex?

Slide 19 - Open vraag

Optimumtemperatuur
Ook bij de optimumtemperatuur denatureert er al een klein gedeelte van de enzymen.

Slide 20 - Tekstslide

gevoelig voor zuurtegraad
reactieversnellers van stofwisselingsreacties
gereedschappen van de cel
bij lichaamstemperatuur is het te koud om in een cel normaal gesproken reacties te laten plaatsvinden
reactiespecifiek
herbruikbaar
substraatspecifiek
substraat = stof die wordt bewerkt


Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Link

Zorgen enzymen er zelf voor dat de temperatuur of de pH graad optimaal is?

Slide 23 - Open vraag

Leg uit waarom koorts van boven de 40 graden levensgevaarlijk kan zijn.

Slide 24 - Open vraag

Eén van de enzymen in darmsap is sacharase. Wat is van dit enzym het ……… (1) het bijbehorende substraat, (2) de optimum pH, (3) de optimum temperatuur en (4) het product? (T1, 4p)

Slide 25 - Open vraag

Enzymremmers
Sommige stoffen zijn enzymremmend (inhibitie)

Competitief inhiberend
- een ander molecuul bindt zich op de plek
waar het substraat normaliter zich bindt. 

Non-competitief inhiberend
- een ander molecuul bindt zich op een andere plek van het enzym dan waar het substraat normaliter zich bindt. Hierdoor kan een substraat zich nog steeds binden, maar het enzym gaat minder actief werken

Slide 26 - Tekstslide

Veel enzymen werken niet zonder de aanwezigheid van een extra factor die niet uit eiwit bestaat. Zo'n factor noem je een co-factor. Dat kan een ion zijn van onder meer zink, mangaan, koper, magnesium, ijzer, kalium en natrium (mineralen). Dit zijn de sporenelementen in je voedsel. Kijk in de binas en benoem een vitamine dat ook een co-factor is.

Slide 27 - Open vraag

Huiswerk
Maak de basiskennisvragen en toetsvragen van 13.8

Slide 28 - Tekstslide